Foto's Huizen Kroniek
Zijtaartse schapenhouders (1862-1922)

Bij het samenstellen van de website OudZijtaart kwamen er een paar foto’s boven water uit 1953 van Jan van Zutphen (Corsica 7), die als jongen met een herdershond de kudde schapen van zijn vader hoedde. “De laatste schaapherder van Zijtaart,” werd er bij gezegd.





Bernard van Dam schreef rond 1953: ‘Op het einde van de vorige eeuw hadden we in ons dorp (Eerde) nog een aantal schaapsboeren met kudden van 40 tot 100 stuks. In de loop der tijden zijn alle schaapskooien verdwenen. In de naburige dorpen worden nog door een enkeling schapen gehouden, maar het is een zeldzaamheid als men een kudde tegenkomt.’ Het houden van schapen was rond 1950 dus zo goed als verdwenen.




In het archief van het kantongerecht Veghel (1860-1930) vond Antoon Vissers boeten voor Zijtaartse schaapsherders, die hun schapen op veerboden plaatsen lieten grazen, zodat we een aantal namen van boeren met schapen en van herders kennen.
















Wie waren de Zijtaartse schapenhouders?

Er zijn enkele schapenboeren bekend uit de achttiende eeuw. De tot nu toe oudst gevonden vermelding dateert uit 1709. In dat jaar had Lambert Jan Gerits van der Heijden (Zondveldstraat 9, huidige adres), “Peter de scheper” in dienst, jonger dan 16 jaar. Ook Adriaen Adriaen Boermans (Krijtenburg 11) had toen een “Peter den scheper in dienst, eveneens onder de 16.

In 1724 had Cornelis Boeren (Jekschotstraat 5) een zekere “Willem Janssen de schaepherder”, ouder dan 16 jaar, in dienst.

In 1727 waren er veel klachten van boeren op Zondveld en Krijtenburg dat schapen hun koren en gras opvraten. Antonij Vermeulen en Jacobus van Orten gingen op 29 maart 1727 naar Krijtenburg om daar eens een kijkje te gaan nemen. Antonij was als “gezworene” belast met het beheer en toezicht op het gebruik van de heide, en Jacobus was ondervorster, een soort veldwachter. Daar zagen ze Jan Jan Willems den Jongen (wonende op huidig adres Krijtenburg 18) lopen. De schapen liepen over grasland dat gebruikt werd door Peter van den Logt (Biezendijk 32). Terwijl de schapen voortgedreven werden, aten ze van het verboden gras. Antonij en Jacobus wilden de schapen schutten (in beslag nemen). Jan Jan Willems had een gavel met een lange steel in zijn hand en riep: “Schelmen, staat, ik sal u mijn schaapen leeren schutten. Ik sal u hier beijde capot maaken ende den hals breecken.” Hij sloeg Antonij met de gavel een bloedend gat in zijn hoof. Antonij en Jacobus slaagden erin de gavel af te pakken. Maar toen Jan Jan Willems daarop een mes trok, gingen ze er vandoor. Twee weken geleden was Jan Jan Willems betrapt toen zijn schapen in het velde van de weduwe van Laurens Baltussen (Biezendijk 29) liepen.

In 1730 had Jan Jan Corsten (Lage Biezen 2), een zekere “Ariaen Corsten, scheper”, jonger dan 16 jaar, in dienst.

Aert Aelbers (Heihoef 1) hield ook schapen. In 1730 liet hij die hoeden door “Dirk Aerts, schaapherder” en in 1736 door “Heijmon Teunisse, schaapherder”, allebei onder de 16 jaar.

In 1747 hoedde Jan van de Logt een kudde schapen van hun vader, Peter van de Logt (Biezendijk 32). Hij kwam van de heide uit de richting van Logtenburg, en hij dreef de schapen voort over het kleine stukje heide van Veghel, dat voor het huis lag, om zo in de stal van zijn ouders te geraken. Hun schapen mochten niet op de Veghelse hei grazen en de Veghelse schutter (een soort veldwachter), Jan van der Heijden, was op de loer gaan liggen. De schutter kwam te voorschijn en wilde de schapen in beslag nemen. Jan van de Logt zag hem aankomen en joeg zijn schapen voort, om op tijd binnen het hek van het huis te geraken. Dat lukte. Zodra hij op het erf was, riep hij de schutter toe "Lek mij de kloote."


Er waren meer Zijtaartse schapenboeren in de achttiende en eerste helft van de negentiende eeuw, maar hun namen zijn nog niet bekend. Pas vanaf rond 1860 krijgen we een meer volledig beeld. Rond 1860 was er maar één schapenboer in Zijtaart, en wel Dirk Pepers (Jekschotstraat 1). Dirk was in 1860 al op leeftijd en het is niet bekend waneer hij schapen is gaan houden. Dirk Pepers overleed in 1869. Zijn zoon Lambertus Pepers kwam op het stamhuis wonen en ging verder met de schapenhouderij. Lambertus Pepers overleed in 1899. Daarmee kwam er een einde aan de schapenhouderij op deze boerderij. Zijn opvolger Hannes van de Brand, getrouwd met Netje Pepers, hield geen schapen.

Op 7 oktober 1862 kwam Franciscus de Leest op Biezendijk 30 wonen. Hij begon meteen na zijn komst met het houden van schapen en ging daarmee door tot aan zijn dood in 1908. Na zijn dood werden op dit adres geen schapen meer gehouden.

Gerardus van Eert overleed in 1873. Hij woonde toen op Krijtenburg 6. Kort daarna is zijn weduwe, Christina Swinkels, met haar zonen begonnen met het houden van schapen. Christina overleed in 1909. Daarmee kwam er een einde aan de schapenhouderij op Krijtenburg 6.

In 1865 kwam Antonie de Leest vanuit Boekel op Jekschotstraat 5 wonen. Hij overleed in 1883. Kort na het overlijden van zijn vader begon zoon Jan de Leest met het houden van schapen. Jan de Leest verhuisde in 1895 naar Boekel. Daarna hoedde zijn broer Piet de leest nog een paar jaren de kudde schapen. In 1899 verhuisde Petrus de Leest naar Beek en Donk. Dat betekende het einde aan de schapenhouderij op dit adres.

Martinus Biemans kwam in 1875 vanuit Sint-Oedenrode op Heihoef 1 wonen. Hij begon pas in of kort voor 1886 met het houden van schapen. Martinus Biemans liet zijn schapen alleen door zijn eigen zonen hoeden. Hij heeft nooit herders in dienst genomen. Mogelijk is hij kort na 1880 met schapen houden begonnen toen zijn zonen oud genoeg geworden waren om schapen te gaan hoeden. Martinus Biemans overleed in 1907. Zoon Adrianus (Janus Bie) kwam op het stamhuis wonen en had geen zin om de schapenhouderij van zijn vader voort te zetten.

Cornelis van Mierlo is in 1905 vanuit Deurne naar Het Gerecht 2 verhuisd. Hij begon pas in of kort voor 1916 met het houden van schapen. Net als bij Martinus Biemans liet hij de kudde alleen door zijn eigen kinderen hoeden en we brengen het begin van zijn kudde in verband met het oud genoeg worden van zijn zonen om met de schapen de hei op te gaan. Van Mierlo woonde tot rond 1930 op Het Gerecht 2 maar is al in of kort na 1922 gestopt met het houden van schapen. Dat kwam waarschijnlijk door de steeds hogere boeten. De eerste keer dat hij zijn schapen op verboden plaatsen liet grazen, dat was in 1916, kwam zoontje Cornelis van 13 jaar er nog met een waarschuwing vanaf. In 1920 en 1921 kwam er bij elke overtreding vijf gulden bij: 10 gulden, 15 gulden, toen 20 gulden. Vader hield zijn zoon toen maar voortaan thuis en stuurde zijn dochter Johanna Maria met de kudde schapen op stap. Dat hielp. Het meisje werd betrapt. Ze deed zielig en verklaarde voor de rechter dat haar hond ziek geworden was en dat ze de schapen niet alleen tegen kon houden. Ze kwam er met een boete van 3 gulden vanaf. Maar toen vader Cornelis het jaar er op betrapt werd, kwam er weer gewoon 5 gulden bij: 25 gulden boete! Van Mierlo heeft zijn schapen toen maar verkocht, ook al omdat zijn zoontjes Frans en Cor in die zes jaren dat hij schapen had drie keer een maand naar een tuchtschool gestuurd waren, om het af te leren.

Na 1922 wordt pas in 1933 weer een boete vermeld aan een schaapherder, en wel Antonius Kweens (Het Gerecht 1). Daar zal kort daarvoor begonnen zijn met het houden van schapen. Hoelang er schapen gehouden zijn, is niet bekend, omdat het archief van het kantongerecht na 1933 nog niet openbaar is.

Conclusies:


We vonden dat er tussen 1709 en 1953 op de volgende adressen enige tijd schapen gehouden werden: Corsica 7, Lage Biezen 2Biezendijk 30, Biezendijk 32, Krijtenburg 6, Krijtenburg 11, Krijtenburg 18, Zondveldstraat 9, Het Gerecht 1, Het Gerecht 2, Jekschotstraat 1, Jekschotstraat 5 en Heihoef 1. Dit waren allemaal boerderijen met gemakkelijk toegang tot de heide. Op de boerderijen verder van de hei gelegen, zoals in de Doornhoek, vinden we geen schapenhouders.

De ligging van de boerderij was niet de enige bepalende factor. Niet op alle boerderijen gelegen aan de heide werden schapen gehouden. Uit de gegevens blijkt dat het houden van schapen een liefhebberij van bepaalde boeren of boerinnen was. Het begin van de schapenhouderij op een bepaalde boerderij konden we in verband brengen met de verhuizing naar een bepaalde boerderij, of met het oud genoeg worden van de eigen zonen (zo’n 12 jaar) om de kudde te hoeden. Na de dood of verhuizing werd een kudde meestal verkocht, behalve als een zoon er mee door ging. In één geval werd een kudde verkocht omdat de hoogte van de boeten de spuigaten uit begon te lopen. In de volgende tabel staan alle datums bij elkaar.

 

Naam

Adres

 

Begin- en einddatums

Franciscus de Leest

Biezendijk 30

1862

-

-

-

1908

 

 

Weduwe Van Eert

Krijtenburg 6

 

1873

-

-

1909

 

 

Dirk en Lambert Peters

Jekschotstraat 1

< 1862

-

-

1899

 

 

 

Jan en Piet de Leest

Jekschotstraat 5

 

 

1883

1899

 

 

 

Martinus Biemans

Heihoef 1

 

 

1886

-

1907

 

 

Cornelis van Mierlo

Het Gerecht 2

 

 

 

 

 

1916

1922



We zien dat er kort voor 1862 en na 1909 maar één boer met schapen in Zijtaart woonde en kort na 1922 had niemand een kudde schapen. Vanaf 1862 nam het aantal kuddes toe tot een piek van 5 kuddes in de periode 1886-1899. Hierna nam het aantal weer af.


Wie waren de Zijtaartse schepers, ofwel herders?

 

 

Adres

 

Periode

Relatie

Naam

Zondveldstraat 9

 

1709

knecht

Peter de Scheper, onder de 16 jaar

Krijtenburg 11

 

1709

knecht

Peter de Scheper, onder de 16 jaar

Jekschotstraat 5

1724

knecht

Willem Janssen de schaepherder, ouder dan 16 jaar

 

Krijtenburg 18

1727

zelf

Jan Jan Willems den Jongen

 

Lage Biezen 2

 

1730

knecht

Ariaen Corsten, scheper, onder de 16 jaar

Heihoef 1

1730

knecht

Dirk Aerts, schaapherder, onder de 16 jaar

1736

knecht

Heijmon Teunisse, schaapherder, onder de 16 jaar

Biezendijk 32

1747

zoon

Jan van de Logt

 

Biezendijk 30

1862

knecht

Henricus Schepers, 11 jaar

1863

zelf

Franciscus de Leest

1882-1886

zoon

Everardus de Leest, 12-16 jaar

1892

knecht

Jacobus van der Sanden, 56 jaar

1892

knecht

Theodorus van der Zanden, 19 jaar

1896

knecht

Franciscus de Rijt, 57 jaar

1901-1905

knecht

Johannes van der Horst, 31-35 jaar

1906-1907

knecht

Johannes Peter Strik, 29-30 jaar

 

Krijtenburg 6

1876

zoon

Lambertus van Eert, 16 jaar

1884-1906

zoon

Antonius van Eert, 17-39 jaar

1893 en 1909

zoon

Theodorus van Eert, 22 en 38 jaar

1908

knecht

Hendrikus Pelders, 20 jaar

1908

knecht

Paulus Thijssen, 18 jaar

1908

knecht

Johannes Peter Strik, 32 jaar

 

Jekschotstraat 1

1862

knecht

Lambertus van Uden

1862

zoon

Philippus, zoon van Dirk Pepers, 31 jaar

1863

knecht

Adrianus Pepers, 16 jaar

1870

knecht

Gijsbertus van Uden, 56 jaar

1886-1888

knecht

Petrus van Rooij, 24 jaar

1891-1892

zoon

Theodorus, zoon van Lambert Pepers

1893

knecht

Gijsbertus van Erp, 16 jaar

1894-1896

knecht

Martinus van der Zanden, 16 jaar

 

Jekschotstraat 5

1888-1889

knecht

Franciscus de Rijk, 49 jaar

1891

knecht

Petrus Hendrikus Verbeuken, 18 jaar

1892-1894

knecht

Antonius van Someren, 16 jaar

1896

zelf

Petrus de Leest, 29 jaar

1899

knecht

Lambertus van Berlo, 17 jaar

 

Heihoef 1

1887

zoon

Martinus Biemans, 17 jaar

1890

zoon

Jan Biemans, 14 jaar

1892-1896

zoon

Lambertus Biemans, 13-17 jaar

1897-1898

zoon

Jan Biemans, 21-23 jaar

1899-1900

zoon

Adrianus Biemans, 17-18 jaar

 

Het Gerecht 2

1916-1921

zoon

Cornelis Johannes van Mierlo, 13-18 jaar

1918-1921

zoon

Franciscus van Mierlo, 11-14 jaar

1921

dochter

Johanna Maria van Mierlo, 17 jaar

1922

 

zelf

Cornelis van Mierlo

Het Gerecht 1

1933

zoon

Antonius Kweens, 21 jaar

 

Op Heihoef 1 en Het Gerecht 2 werden geen herders ingehuurd. Daar gingen de eigen kinderen (11-18 jaar) met de kudde de hei op. Op alle andere adressen vinden we dat de schapen in bepaalde periode ook door eigen kinderen werden gehoed, maar dat er daarnaast op bepaalde tijden herders ingehuurd werden, zowel jongens als mannen.


Bernard van Dam schreef over de schaapherders: Bij een zeer karig loon werd de scheper nog slecht gevoed en gekleed, zodat hij dikwijls als een vormeloze toddenhoop achter zijn schapen aansjokte, met als enige aanspraak zijn trouwe hond. Zo lui als de scheper was, zo rap en ijverig was zijn hond om onder allerlei commando’s de kudde bij elkaar en in het goed spoor te houden. Was de scheper niet overdreven lui, dan zag men hem breien. om daarmee zijn schamel dagloon een paar centen op te voeren. Als de schapen in de lente geschoren werden, dan had ook hij het op zijn eigen manier druk. Overigens was hij erg gehecht aan zijn schaapjes, nam in de werptijd de in het veld geboren lammeren in de armen om ze naar huis te dragen en daar een droog bedje te spreiden en kende, wonderlijk genoeg, zijn dieren één voor één uit elkaar.







De overtredingen


Van Dam schrijft: Voor het hoeden moest bij gemeente en particulieren meestal vergunning worden aangevraagd, die in de regel grif gegeven werd. Voor het geval dat een eigenaar van een stuk weiland er bezwaar tegen had dat er in het voorjaar nog schapen werden opgedreven, plaatste hij bij het hekkegat een ongeveer 1 ½ meter hoge staak aan welks boveneinde een bosje strooisel was gebonden. Dat was voor de schaapherder het algemeen geldende teken voor “verboden toegang”.

Voor het toezicht op de schapen had de schaapsboer een schaapherder, ofwel scheper, in dienst. Het baantje had weinig aanlokkelijks. De scheper moest, weer of géén weer, dagelijks voor dag en dauw er op uit met zijn kudde, die ’s avonds “dik”, dat wil zeggen met volle maag, moest thuiskomen. Maar al te dikwijls liet hij zich verleiden om langs de rog- en havervelden de kanten af te hoeden of een verboden stuk grasland te overweiden. Dat gaf betere kwaliteit voedsel dan de heide en de buikjes waren eerder gevuld, maar ... als de veldwachter erover kwam, volgde onverbiddelijk een proces.

De processtukken bevestigen het verhaal van Van Dam. De boeten (meestal 3 gulden) werden opgelegd voor het zonder vergunning laten schapen op andermans grond, op gemeentegrond en op gemeentewegen. In 1892 stond op de Everse heide bord met het opschrift. Verboden vee te laten lopen zonder toestemming. In 1889 stond ook op de Jekschotse heide een paal met een plaatje, waarop te lezen stond, dat het daar alleen tegen betaling schapen mochten grazen. In Veghel waren vanaf 1782 bepaalde broeklanden, heide met veel gras, tussen half maart en 1 oktober helemaal verboden voor schapen.

Verder werd in de periode 1882-1907 een aantal boeten opgelegd omdat de herdershond niet gemuilkorfd was. En Jantje Biemans was 14 toen hij de veldwachter, een ambtenaar in functie, beledigde met: “Verrek, loop naar de klooten, lamstraal daar gij zijt!”  In 1747 had de jonge schaapherder Jan van de Logt ook een ambtenaar in functie beledigd met: "Lek mij de kloote!"

Hoe vaak liepen de schaapherders en schapenhouders boetes op? In de volgende tabel staat het gemiddeld aantal boeten per jaar gegeven.
 

Naam eigenaren

Adres

aantal boeten per jaar

Franciscus de Leest

Biezendijk 30

0,5

Weduwe Van Eert

Krijtenburg 6

0,8

Dirk en Lambert Peters

Jekschotstraat 1

0,6

Jan en Piet de Leest

Jekschotstraat 5

0,8

Martinus Biemans

Heihoef 1

0,6

Cornelis van Mierlo

Het Gerecht 2

2,3


Het aantal overtredingen en de keren dat de boeren níet gesnapt werden is natuurlijk veel groter dan het aantal boeten. De conclusie is dat 0,5 tot 0,8 boeten per jaar normaal was. Dat overkwam elke schapenboer wel. Cornelis van Mierlo met zijn jongens stak daar ver bovenuit met gemiddeld 2,3 boeten per jaar. Dat verklaart dan meteen de steeds zwaardere boeten die Van Mierlo vanaf 1920 opgelegd kreeg. Bovendien belandde zijn zoontje Frans twee keer een maand in een tuchtschool (op 11 en 14-jarige leeftijd), en zoon Cornelis op 17-jarige leeftijd ook een maand.

Antoon Vissers vulde na het lezen van een concept van dit verhaal aan: "Ik ben van mening dat de boetes die de herders kregen niet altijd betaald werden en dat ze dan daarvoor een paar dagen de cel in gingen. Bij elk vonnis staat dat bij wanbetaling een of meerdere dagen gevangenisstraf stond. Ik vond van mijn eigen grootvader dat deze voor stropen boetes kreeg, maar meerdere keren daarvoor ging zitten. Mijn moeder, die nooit over het stropen van haar vader sprak, vertelde ik wat ik in het archief had gevonden. Ze beaamde het en voegde daaraan zelfs toe, dat haar vader vanuit de politiecel broodmager weer thuis kwam en het eerste werk was gewoon weer strikken zetten. Mijn moeder heeft zelfs haar vader geholpen met strikken zetten. Volgens mij werd er door de schaapherdertjes ook vaak gekozen om te zitten in plaats van betalen, maar dat staat natuurlijk niet in de vonnissen. Het waren maar arme herdertjes, of de boer zelf zou de boete betaald moeten hebben."

Bernard van Dam bevestigt de opvatting van Antoon Vissers. Hij zegt dat herders vaak 8 of 14 gingen “brommen” in plaats van te betalen. Hij schrijft: “Ik herinner me nog uitsteken dat Marte den Huuvender in de regel twee schepers in dienst had, die elkaar strijk en zet moesten aflossen om de schapen te hoeden en een verblijf in de Sint-Jorisstraat (de gevangenis in Den Bosch) uit te zitten.”


Economische aspecten

De processtukken vertellen weinig over de economische kant van de schapenteelt. Lambertus van Berlo, 17 jaar, had in 1899 zijn schapen laten weiden in de wei van Antonius Thijssen en Lambertus Thijssen. De schapen waren van Piet de Leest die ze naar de Udense markt aan het drijven was om de kudde van de hand te doen. Piet de Leest vroeg aan Lambertus even op zijn schapen te passen en had zich even verwijderd. Zijtaartse schapen werden dus onder andere op de Udense markt verkocht.

We laten verder Bernard van Dam aan het woord: De schapenhouderij moet vóór 1900 gedurende eeuwen in onze Meierij een belangrijk onderdeel van de landbouw hebben uitgemaakt; men hield de schapen niet alleen om de opbrengst van hun vlees en de wol, voor velen waren ze onmisbaar om het tekort aan stalmest voor akker- en weilanden aan te vullen. Hun uitwerpselen vermengden zich met het regelmatig aangevulde strooisel in de schaapstal, zodat daar na verloop van enige tijd een dikke, vaste aangetrapte laag stalmest ontstond, waarmee een flink stuk grond bemest kon worden.

De voederkosten waren voor de boeren betrekkelijk gering. De uitgestrekte heidevelden leverden gedurende bijna het hele jaar kosteloos voedsel en dat dag neven dag; immers in de winter moesten de kou al buitengewoon hevig en de sneeuwlaag bijzonder dik zijn eer de schapen werden binnengehouden, want dan dreef men ze naar de meest beschutte delen van het heideveld, waar zij onder bossage, vliegdennen en andere dekking aan brem, bunt en allerlei gewas aan het plukken konden blijven en minstens nog hun halve dagkost opscharrelden. Op zulke dagen werden de porties bijvoer van hooi, haverstro, graanafval, eikels enz. royaler toegemeten, maar hiermee bleven de kosten aan voer ook tijdens de strengste winterperioden nog betrekkelijk laag. Gedurende de mildere seizoen boden, behalve de heide, de kanten van binnenwegen en dreven, de stoppelvelden en afgegraasde weilanden voldoende voedsel, terwijl de herfst gewoonlijk extra krachtvoer onder eiken en beuken opleverde.

Vóór 1900 bestonden de kudden uitsluitend uit de zogenaamde heideschapen, die misschien wel eeuwenlang doorgefokt waren en een grote uniformiteit in model vertoonden. Later is er druk met Engels en Texels bloed gekruist waardoor exterieur en opbrengst van vlees en wol veranderd zijn en verbeterd zijn. Maar de gevreesde schapenziekte, de zogenaamde rotkreupel blijft nog haar slachtoffers maken. Zij is vooral wanneer de kudde talrijk is zeer moeilijk te bestrijden, zodat men ook tegenwoordig kudden kan tegenkomen waarvan de helft van de dieren kreupel loopt.

Martien van Asseldonk

Bronnen: www.OudZijtaart.nl en Bernard van Dam, ‘Van Schaapskooi en scheper’, in: Oud-Brabantsch Dorpsleven. Wonen en werken op het Brabantse platteland (Eindhoven, 1972) 67-70. De boeten werden door Antoon Vissers verzameld in het archief van het kantongerecht Veghel, BHIC, 's-Hertogenbosch.
 

Bouwstijlen - Thema's - Groei - Organisaties - Veldnamen - Kaart van Veghel
Afkortingen - Toelichting verenigingen - Toelichting Huizen - Toelichting Kroniek - Downloads