Foto's Huizen Kroniek

Kroniek van het jaar 1753


R103, fol. 177v (4-3-1753)

  Antonij Geelkerken, boterhandelaar en schepen, woonde in Veghel kort bij de Straat. Die ochtend om een uur of vijf was er vlak bij hun een schot gelost, en een kogel was door de deur het huis ingevlogen, door de plooien van het schoorsteenkleed en in de muur. Er was nog een ander kogelgat door de deurstijl heen. Dat gat was ontstaan toen er op 18 januari, om 12 uur 's nachts een schot gelost werd.

Zie de attestaties van 1749-1754.

R103, fol. 191v (19-4-1753)   Aart Hendrik van den Boogaert en Claas Peters van Valderen probeerden in Eerde Johanna Geertruij Zijnen, de vrouw van de Eerdse schoolmeester Ulricus Eijtsing geld af te troggelen. Toen dat niet lukte, begonnen ze vervelend te doen.

Zie de attestaties van 1749-1754.

II-B-54, II-B-1755   In september 1752 hadden de inwoners van Sint-Oedenrode een paar sloten gegraven om het water van Jekschot naar Veghel af te laten vloeien. Dat leidde in Veghel tot en storm van verontwaardiging. De Raad van Brabant had voorgesteld dat beide partijen samen een kaart van de situatie zouden maken. Zie de kroniek van 1752.

Op 27 maart 1753 berichte de Veghelse schepen Pieter Schippers, de schepen van Sint-Oedenrode, dat de schepenen van Veghel daags tevoren niet hadden kunnen komen om te meten voor de te maken kaart, omdat het te hard waaide. De landmeter van Veghel zou om 8 uur ’s morgens op de Coevering wachten. De Rooise schepen Van Hout antwoordde: “Meent gijlieden dat wij hontsjongens sijn van uliede, wij hebbe gisteren in de heij geweest en niemant gevonden. Gijlieden soekt ons gedierig voor de gek te houden.”

Schippers: “Ik kom niet om van uwe gebrutaliseert te werde, maar ik kom u inder minne seggen dat onsen lantmeester op de Coevering is oft gijliede mede geliefft te koome meeten.” Van Hout: “ik kan u daar niets op seggen, ik sal Joost van Erp laten roepen.”

Die kwam. De Rooise schepen Joost van Erp zei: “Hoe kont gijlieden ons soo tracteere? Het is net off wij hontsjongen van u waaren. Onsen lantmeeter is gisterenavont al wederom vertrokken. Wij en konnen nog in geen 7 dagen gereet weesen, off wij konnen nog geen tijt stelle wanneer wij mede konne meeten.” Nadat de gemoederen waren bedaard werd afgesproken om later op de Coevering bij elkaar te komen.

Op 1 april kwam Van Santvoort, schepen van Sint-Oedenrode, naar Veghel. In het huis van Gerit van de Leemput ontmoette hij de Veghelse schepenen Van Geelkerken en Pieter Schippers, Marten van Hooff en Jan van Rijbroek. Van Santvoort zei dat zij aanstaande dinsdag zouden beginnen te meten. Hij vroeg of de schepenen Veghel dan ook op de heide wilden komen,

De president van Veghel zei: “Wij hebben reets een begin gemaakt, gijluij cont ons volgen, wij sijn op onse rivier doende daar wy ‘t meeste lijden in de beemde door uw nieuwe loop.” Van Santvoort zei: “ik wilt niet dat dat waater vlieden soo veel nadeel kost doen, maar wij sijnder toe gedwongen geweest van den rentmeester om die brugge en loopen te leggen. En ik heb ook wel hooren seggen datter eenen loop van dat groot ven na onse Dommel loopt.” Er werd afgesproken dat de landmeter van Sint-Oedenrode ook verder zou gaan, en dat ze later van die twee kaarten één gezamenlijke kaart zouden maken.

Op de voorgestelde dinsdag 3 april 1753 gingen enkele schepenen van Veghel met hun landmeter en twee assistenten naar de betreffende hei begeven, maar ze troffen daar geen regenten en landmeter van Sint-Oedenrode aan.

Op donderdag 5 april kwam Claes van Hout, schepen te Sint-Oedenrode, naar Veghel. Hij nodigde hen uit om op aanstaande dinsdag 10 april, ’s middags om 2 uur naar de Wijeven te komen, om daar in de herberg genaamd “het Hoeren Boogertje”, dat dicht bij de betreffende bruggen en kanalen stond, over de kwestie te overleggen.

De Veghelse president Michiel Bouwmans en schepenen Adriaen van de Ven en Pieter Schippers zijn naar dat overleg gegaan. Van Sint-Oedenrode waren er schepenen Joost van Erp, Claas van Hout en Nelis Versantvoort. Nadat een tijdje over de kwestie was gepraat, zei Adriaan van de Ven: “Uwen dijk leijt lager als de heyde, maakt die hooger doet de bruggen uijt de dijk en stopt de twee nieuwe canale, want daar crijgen wij het water schielijk door.” Nelis Versantvoort: “Wij weten dat wel, en daarom zyn die canale soo gemaakt, om ras vant water uyt onse heyde verlost te zijn en daar door de laagtens droog voor de beesten om te weijen, en ‘t is wel waar dat gij het water schielijk zult crijgen, dat is goet voor Veggel, dan bent gij t ook weer schielijk quijt.”

Adriaen van de Ven: “Wij connen soo schielijck niet lossen, het moet alle passeeren door de sluijs bij Dinter, en dat kan dan met het ander affcomende water 8 off meer dagen aan lopen. Inmiddels is all ons hoijlant bedorven.” Van Santvoort: “Op die sluijs hebben wij niet gedagt, is daar geen raat voor om die breeder te doen maken.”

Adriaen van de Ven: “daar zijn wij niet toe in staat, om die sluijs van Dinter na onse sin te verleggen off verbreeden. Den heer van Heeswijk soude ons wel wat anders leeren, want die mag honderde jaren alsoo gelegen hebben. Maar het beste was geweest dat gijlieden soodanige nieuwigheden, en dat so heijmelijk, en sonder een kennis te geven niet had ondernomen, en gelaten als vanouts, dan sou er geen questie sijn geweest. Maar nu sijn wij genootsaakt.”

Schepenen van Sint-Oedenrode: “Laat ons eens te samen alleen opde heijde gaan en malcanderen spreeken. Men ging naar buiten op de heide.” Schepenen van Sint-Oedenrode: “Wat is u begeeren. Michiel Bouwmans: “Gijlieden hebt ons versogt, wij sullen ‘t van u hooren.” De schepenen van Sint-Oedenrode antwoordden: “Gijlieden hebt mandament geligt, soo moet gij eerst u belang voorbrengen, eer wij tot een accoort connen comen.”

Michiel Bouwmans: “Het was wenselijk dat men overeen conde comen, en wij op die weijse wel hebben moeten procederen , om het totael bederff van onse plaatse voor te commen, en oock seeckerlijk van de gevolg zoude zijn geweest, indien gijlieden had mogen voortvaren, soo als het nu is aangelegt. Maar om te toonen dat wij niet procedeeragtig zijn, bennen wij gelast dese propositie te doen.” Hij stelt voor dat de regenten van Sint-Oedenrode de kanalen zouden dempen, de twee bruggen in de dijk op zouden ruimen, en de dijk zo hoog zouden maken dat van de overzijde van de dijk geen water naar de kant van Jekschot kan komen. Verder zouden ze de Meijtgraaf kunnen vegen en uit kunnen diepen en verbreden.

De schepenen van Sint-Oedenrode: “Wij willen wel aannemen de twee nieuwe canale te sligten, de twee brugge uyt den dijk te ruijmen, maar dan twee hengsten in plaats te leggen. En dat zij de loop de Meijtgraaff die zij bekende een oude loop te zijn, en die voorheen is gestopt geweest, maar nu weer open  gemaakt, verder in behoorlijke staat zullen brengen. Maar dan moeten die van Veghel helpen tegen die van Schijndel.”

Er werd ook gepraat over de loop tussen het perceel de Drye Loopense en het land van de boerderij met huidig adres Krijtenburg 11. Als door het verstoppen van deze sloot het water op Jekschot blijft staan, dan is dat een probleem van de heer van Jekschot, niet van Sint-Oedenrode, zo zeggen de schepenen van Sint-Oedenrode.

De schepenen van Sint-Oedenrode vragen acht dagen bedenktijd, omdat zij vinden dat ze ook moeten overleggen met de Raad en Rentmeester-generaal, op wiens bevel ze de bruggen in dijk hebben gelegd en de kanalen hebben gegraven.


Zie ook: Ruzie om Eerde en Krijtenburg.


 
R103, fol. 195 (5-5-1753)   Op 5 mei werd er een verklaring afgelegd door Hendrik Jan Ariens Boerdonk, oud 63 jaren (Eerde), Adriaan Willem Jan Aarts, 58 jaren (Biezendijk 23, geboren op de Coevering onder Sint-Oedenrode), Dirck Jans den Jongen, 56 jaren, oud verponding beurder (Kempkens), Francis Jans van der Meulen, 48 jaren, pachter van de houtschap en onderrentmeesterschap in Veghel, (Corsica A, heeft eerder op de Coevering gewoond), Hendrik Hendrik Houbraken, 80 jaren (Kempkens), Hendrik Peters van Son, 60 jaren, oud gemene middelen beurder (Eerde), Baltus van de Rydt, 46 jaren, verponding beurder (Biezendijk 27), en Aart Marten Doncquers, 56 jaar, (Kempkens, woonde eerder twee jaar in Eerde onder St. Oedenrode).

Zij verklaren dat het water van Jekschot via de Meijtgraaff naar de hei tussen Sint-Oedenrode en Schijndel afvloeide, en niet naar Veghel. 

Zie de attestaties van 1749-1754.

Rode Oud Gemeente Archief, inv. Nr. 127.1     Op 3 mei 1755 had Francis de Weijer zijn kaart voor de regenten van Sint-Oedenrode gereed. Veghel was daar niet blij mee, want De Weijer had op de kaart getekend dat het gebied, De Donte, via de twee nieuwe kanalen naar Veghel afwaterde.

 
R103, fol. 214v (25-8-1753)  

Cornelis Hendrikx Versteegden, oud 46 jaren (Biezendijk C), Simon Seeger Peters, oud 38 jaren (Krijtenburg 21), en Jan Jan Jan Wilms, oud 39 jaren (Krijtenburg A), verklaren dat het op 5 april 1753 de hele dag zo hard geregend had, dat er zoveel water door de twee nieuwe kanalen kwam stromen dat Jekschot bijna geheel onder water stond "tot aan de schuurdeure en selfs tot in de vooren van besaijde landt toe."

Peter Hendrikx Versteegden, broer van Cornelis, die op een hoeve op Jekschot woonde, had toen gezegd dat hij zou moeten verhuizen als de situatie zo zou blijven, ende toevoer van het water niet belemmerd zou worden, of de afvoer verbeterd.

Zie de attestaties van 1749-1754.

R103, fol. 231v (22-11-1753)   Op 17 september 1753 werd Aart Willem van Eert met een stok aangevallen door Jan Tonis van Eert. De aanleiding is onbekend.

Zie de attestaties van 1749-1754.

R103, fol. 209 (21-8-1753)   Voor schepenen in Veghel verschenen Dielis Tonij Hoppenaars, oud-borgemeester en inwoner van Veghel, en zijn vrouw Maria, “te kennen gevenden dat zy voorscreven Maria op den 29 november 1700 agtenveertig heeft gebaart en ter werelt gebragt eenen soone met een mont gelyckende na een wolffsraak.

Dat zij alomme haer by chirurgeyns hadde geïnformeert ten eynde wast mogelyk dit haar kint daar van de laten cureeren, egter niemant daer toe genegen oft mogelyk buyten staat zijnde gevonden dan eenen Arnoldus Aarts, operator woonende tot Mastrigt,

welcke dus haaren soone onderhanden heeft genomen, door Godts zeegen en tot vreugde volcomentlyk van desen wolffsraak heeft genesen binnen den tyde van ses dagen. En want den selven Arnoldus Aarts hier van was requirerende verclaringe om hem te dienen, daar en soo het behoort, soo hebben wij dit om der waarheyt wille niet connen off mogen weijgeren.”

II-E-6, fol. 278v (20 en 25-10-1753)

 

De overheid onderzocht hoe vaak er in Veghel en andere plaatsen de klokken worden geluid. De schepenen van Veghel anwoordden: als er iemand overlijdt wordt er door de buurt van de overledene de klok geluid, eerst als ze zijn overleden, en nog een keer tijdens de begrafenis.

De koster krijgt veertien stuivers voor een lijk dat in de kerk wordt begraven, en zeven stuivers voor iemand die op het kerkhof wordt begraven. Voor kinderenlijken de helft, "men weet ook niet waer voor, want geen de minste lichaems arbijt door de coster nog int luijen off begraeven wert gedaen, als sulx alles door de nabueren van de overleedene wort verrigt."

Bouwstijlen - Thema's - Groei - Organisatie's  - Veldnamen
Afkortingen - Toelichting verenigingen - Toelichting Huizen - Toelichting Kroniek - Downloads

/