Foto's Huizen Kroniek

Exit Thomas Rittingh (1714-1717)

 

Op 11 mei 1717, ‘s avonds tegen 9 uur uur klonk er gejoel op de brug over de Aa. Er zwaaide iemand met een bijl. Claes Donckers trok hem de bijl uit zijn handen. Claes greep een been van de man vast en onder gejoel plonste de man in de Aa. Deze man, Thomas Rittingh, was protestant en diende een aanklacht in. Hij zou wegens zijn geloof aangevallen en beledigd zijn. Hij zou als “geuzenhond” uitgescholden zijn geweest. De overheid was erg protestantsgezind. Het Katholieke geloof werd slechtsvgedoogd, omdat het nu eenmaal niet zo snel uit te roeien was gebleken. Er volgde een onderzoek en tal van Veghelaren werden verhoord.

Op 20 juli 1710 trouwde Maria, dochter van Cornelis van der Haigen, die president-schepen in Veghel geweest is, met Thomas Rittingh. De eerste berichten over Rittingh uit die verklaringen dateren uit 1714, 3 jaren voor hij Veghel uitgewerkt werd. Anthonij Schilfers huurde in dat jaar het huis van wijlen zijn schoonvader, Cornelis van der Haegen (Bruggen, perceel nr. 5). Hij verhuurde een kamer aan zijn zwager Thomas Rittingh. Op een keer wilde hij Rittingh uit zijn huis zetten en die trok toen zijn degen, en gooide een aarden kan naar het hoofd van zijn schoonzus, de vrouw van Anthonij Schilfers, die haar op een haar na miste. Gelukkig kon Claes Donckers tussenbeide springen om erger te voorkomen. Er werd vrede gesloten en Rittingh mocht met zijn gezin op de opkamer blijven wonen.

Toen Rittingh uiteindelijk vertrok bleken er twee lappen stof verdwenen te zijn. Jan Henrick Gijsberts herinnerde zich dat hij rond die tijd voor Rittingh een pak mee moest nemen naar Gemert. Dat was de gestolen stof geweest. Rittingh gaf later doodleuk toe dat hij de stof meegenomen had, daer bij voegende dat hij weijnigh gelt daer van gemaeckt hadde. Om ruzie te voorkomen heeft zijn schoonzus Alegonda van der Hagen, getrouwd met Rombout Cortten, toen die lappen stof met 23 gulden vergoed. Thomas Rittingh had dus gestolen. En dat geval stond niet op zichzelf. Jan Henrick Gijsberts vertelde dat hij in 1715 aan het werk was voor Gerrit van Schaijck. Hij was palen aan het zetten naast een voetpad. Komt daar Rittingh aangelopen en de pakt een aantal palen op, en loopt er mee weg! De protesten van Jan hielpen niets.

Thomas Rittingh was een vijand van de Veghelse secretaris Matthijs Niekens. Toen in Veghel de vrouw van vorster Herman Bijmans, werd begraven, werd er na afloop getafeld. Rittingh was ook uitgenodigd op deze protestantse aangelegenheid. Sijmon van Oorduijnen (eveneens protestants) en zijn vrouw Helena Peters vroegen aan Rittingh: “Hoe komt dat ghy soo vroeg thuys komt, ende niet mede gegeten hebt?” Rittingh antwoordde: “Ick soude sulcx wel hebben gedaen, maer ick sagh den secretaris aen de taeffel, ende doen muerde mijn bloet ende als een glaesje wijn twee of drie gedroncken hadde, soude dat heeter geworden ende qualijck afgeloopen hebben.” Enige zelfkennis kan Thomas Rittingh niet ontzegd worden. Hij wist dat hij, als hij kwaad werd of dronk, zijn zelfbeheersing gemakkelijk kon verliezen.

In september 1716 vertrok Rittingh uit Veghel. Hij werd met zijn gezin met een kar door Heijmen Arien Meuwen weggebracht naer Golgeraet, twee uren van Erkelens, om aldaer te woonen. Dat is in het tegenwoordige Duitsland. Toen ze in Veghel door de Bosstraat reden zei Thomas Rittingh: “Ick gaen den secretaris van Vechel noch adieu seggen”. Zijn vrouw, Maria van der Hagen, zei: “doet dat niet.” Waarop Thomas antwoorde: “Ik sal een roomerke gaen drincken, dan sal ick in huijs wat wandelen en sien, en dan sal ick hem maer soo bij sijn vrou op het bedt doot steecken.”

Toen ze een eindje buiten Veghel waren vroeg Heijmen Arien Meuwen of Rittingh Vechel niet adieu seijde. Rittingh antwoorde: “Neen, ick kom er noch wel weer.” Waarop Heijmen joviaal zei: “Als gij dan te Vechel komt, eeten en drincken is voor u.” Rittingh: “Nee, ick kome aen u huijs dan niet, ick kome over Uden, dan sal ick den secretaris van Vechel noch wel treffen, dan ben ick weer gauw op anderen bodem.”

Rittingh kwam inderdaad in 1717 weer terug naar Veghel. Op 11 maart 1717 vroeg hij aan de protestant Sijmon van Oorduijnen of hij niet een maand bij hem kon intrekken. Hij zei dat hij uit Gulligte kwam. Sijmon ging accoord, op voorwaarden dat de situatie elke maand opnieuw bekeken zou worden.

Rond Pasen 1717 liep Catharina Peter Teunis Tijbos over straat. Daar kwam ze Thomas Rittingh, tegen die tegen haar uit begon te vallen: “Gij votshont, dat mij uwen hondt beedt, ick soude u huijs boven de cop aensteecken. Waerom houdt ghij soo grooten hondt, kont gij u broot anders niet opkrijgen?” Catharina liep snel verder, zodat ze de rest niet heeft verstaan.

Rittingh was geen gemakkelijke man. Bovendien kon de vrouw van Rittingh niet overweg met de vrouw zijn huisbaas, Sijmon van Oorduijnen. Eind april 1717, na een ruzie tussen de twee vrouwen, deelde Sijmons vrouw Rittingh mee, dat de huur opgezegd was. Rittng zei kwaad: “indien gij vijf weecken craems hadt in plaets van vijftien dagen [soude] u duijvel anders hebben, maer laet uw manneke comen.” Van Oorduijnen, de huisbaas, kwam thuis en vroeg: “Wat is hier te doen”,  Rittingh viel tegen hem uit “U vrou is maer een hoer, een allemans hoer, en een uijtgebruijkte hoer,” Simon antwoordde heel gedecideerd: ”Wat is u daer aen gelegen, ick moet daer mede huijshouden, het is mijn wijff, en ick ken se voor een eerlijcke vrouw.” Waarop Rittingh zei: “Neemde gy het dan voor haer op?” Waarop Simont antwoordde: “Ick moet haer voorstaen als een eerlijck man toestaet.”

De kalmte van Sijmon maakte Rittingh alleen maar bozer: “Ik sal u ten armen daege slaen.” Sijmon: “Ick hoop dat gij mijn in mijn eijgen huijs wel gerust sult laten.” Toen greep Rittingh hem van achter bij zijn haren, treckende hem van achteren over op den heert, ende heeft hem alsoo gins ende weder daarover gesleept. Sijmons vrouw schoot haar man te hulp, maar werd drie of vier keer achter elkaar tegen de grond gesmeten, zo dat zij erg bloedde. Rittingh trok haar muts van haar hoofd en sleepte ook haar aan haar haren door de herd. Ze slaagde er in om los te komen en buiten te komen met haeren blooten cop, ende heeft hulp en moort geroepen. Dat leidde Rittingh af, zodat ook Sijmon los kwam en buiten wist te komen. Het echtpaar vluchtte weg. Die nacht sliepen ze bij een zus van de vrouw. Ze durfden niet terug naar huis te gaan. Buurvrouw IJda Peters kwam ’s avonds  thuis van haar werk. Ze was verbaasd dat Sijmon en zijn vrouw niet thuis waren. Wel zag ze Thoams Rittingh wel 10 of 12 uit het huijs voor de deur komen en zij hoorde hem dreigen: “Indien hij thuijs komt, ick sal hem kout maecken.”

Dat was eind april 1717. Rittingh heeft daarna tijdelijk onderdak gevonden op het Heselaar. Op 7 of 8 mei 1717 kwam Thomas Rittingh met Maria Schepers, weduwe Daniel van de Laer, overeen dat hij het voorhuijs, kelder en opkamer in haar huis zou kunnen huren, en dat hij daar op 11 mei in zou kunnen trekken. In datzelfde huis woonde ook al Gerrit Stoven en zijn vrouw Elisabeth. Op de 11de mei in de voormiddag bezocht Ritting
Huijbert Godtvree en zijn vrouw Cristina van Geelkercken. Hij vertelde dat hij daar in de straat kwam wonen en er de kost wilde gaan verdienen met een tapneeringh. Huijbert antwoordde, “Ick soude dat niet doen, want Daniel van Kilsdonck ende Spierincx woonen aldaer naest, ende dat huijs dat staet niet op de pasagie, de karren sullen daer niet aen komen, soo soude ick dit afraden, ghij en sult daer de kost niet konnen winnen”. Waarop Rittingh antwoordde, “Dan sal ick daer onder vechten en slaen, of ick sal daer onder moorden en branden.”

Rittingh had Jan Sijmons met zijn paard en kar gehuurd om te verhuizen. Op 11 mei laat in de namiddag werden aan het Heselaar de meubelen op de wagen geladen en ook de vrouw en kinderen van Rittingh namen plaats. Tegen zonsondergang arriveerden ze bij het nieuwe huis. Thomas Rittingh ging het huis in. In zijn ene hand had hij volgens Jan een zak met een fles jenever voor zijn vrienden, en in de andere hand een bijl voor zijn vijanden. In het huis was een meningte mensen aanwezig en ook op straat drongen een stel vrouwen en jongens om de kar heen. De jongens vertelden Jan Sijmons dat hij soude henen vaeren, of wij sullen de kar omsmijten, want dat sij hem, denoterende Rittingh, daer niet begeerden. De vrouw van Rittingh werd bezorgd, ging van de kar af en het huis binnen. Jan Sijmons reed met de kinderen weg, naar zijn kosthuis, waar hij de meubelen in de schuur zette.

Gerrit Stoven en zijn vrouw Elisabeth vertelden dat Rittingh in zijn ene hand een bijl had en in sijn andere hant een stock of diergelic met een lamp daer aen hangende. Ze zeiden tegen Rittingh “dat het niet bequaem was om met hun beijde in te woonen.” Waarop Rittingh antwoordde noch liever de doot te willen sterven als van daer te gaen. Elisabeth Spierincx en Elisabeth van den Boogardt waren ook in dat huis aanwezig. Zij verklaarden later dat ook zij tegen de komst van Rittingh waren, maar niet vanwege jalousie van tapneringe of haet van religie, maer alleen om dat hen vreesden van ongemacken die de nabueren uijt hoofde van vechterijen, brant ofte dieverije mochten overcomen. Volgens Rittingh had Gerrit Stoven een mes in zijn hand en hem bij de de keel gevat. Dat kon gemakkeljk weerlegd worden, want Gerrits rechterhand was lam. Ook ontkenden ze dat de vrouw van Rittingh geslagen zou zijn, of uitgescholden als verdoemde hoer, of geusenhondt.

Er werden 6 vrouwen ondervraagd naar wat er daarna op de Aa-brug gebeurd was. Ja, ze hadden wel wat rumoer gehoord, maar het was donker en ze hadden niemand herkend. Natuurlijk wisten de vrouwen meer, maar zij pasten er voor op om hun dorpsgenoten te verraden. Het aanvallen van een protestant vanwege zijn geloof kon zwaar gestraft worden. Vervolgens werden secretaris Mathijs Niekens, schoolmeester Jan Bel en hun vrouwen aan de tand gevoeld. Zij woonden vlak bij de Aabrug. Niekens was een vijand van Rittingh. Ja, verklaarden ze, ze waren allemaal toevalling net weg, op de akker van Jan de Smith. Ze hadden wel wat herrie gehoord op de brug en dachten dat het dronkelappen waren, die terug kwamen van de markt. Vandaar dat ze niet zijn wezen kijken.

Jan Bel en Matthijs Nekens en hun vrouwen werden gevraagd wat ze eigenlijk de laatste paar jaren over Thomas Rttingh hadden horen vertellen. Werd hij niet om zijn geloof gehaat? Zij antwoordden dat ze Rittingh niet al te goed kenden, wel hadden ze gehoord dat hij zijn vrouw af en toe sloeg. Ook wisten dat ze dat Rittingh grote ruzie had met secretaris Niekens en diens vrouw en hen erg bedreigde. Naar hun mening was er in Veghel niemand die Rittingh om zijn geloof haatte.

Een jongen van een jaar of 14 of 15 had de hoed van Rittingh uit het water gevist en netjes terug gebracht. Het was Ariaentje van Rosmalen, die als leerjongen kleermaken leerde bij Jan Willems van Boxmeer. Hij werd ondervraagd. Hij zei dat hij de hoed teruggebracht had en er als beloning een stuiver voor gekregen had. Hij had dat aan niemand verteld. Had hij mensen niet horen zeggen: “Laeten wij den geusen hondt daer in smijten, want wj sullen hem doch voor een goede moeten betaelen.” Nee, nee. Adriaentje schudde zijn hoofd. Hij had helemaal niks gehoord.

Tot slot werden de jongemannen die Ritting die avond opgewacht hadden ondervraagd: Lambert Donckers, 30 jaren, Paulus van Ortten, 31 jaren (gereformeerd), Bernard Smiths, 17 jaren en Anthonij Lodens, 25 jaren. Niemand in Veghel had hen verraden, maar zelf spraken ze vrijuit. Lambert vertelde dat Gerit Stoven tegen de vrouw Rittingh zei: “Waerom komt gy bij den avont en niet bij daeg” en dat ze Rittingh uit het huis wilden hebben. Lambert vertelde dat terwijl Stoven en Rittingh aan het bekvechten waren, Rittingh plotseling woest werd en met zijn bijl om zich heen begon te slaan. Lambert kreeg een klap in zijn gezicht en bloedde stevig. Paulus van Ortten probeerde te vluchten, maar liep een klap met de bijl in zijn hand op. Op de vraag of ze Ritting hadden toegesproken met “Gij geusenhondt, wat doet ghij hier” werd ontkennend geantwoord.

Ritting ging lopen, achtervolgd door de menigte. Op de brug trok Claes Donkers Rittingh de bijl uit zijn hand, gaf Rittingh er een klap mee op zijn rug, en gooide de bijl in het water. Hij boog, pakte Rittngh bij zijn benen en gooide hem over de brugleuning heen in het water. De menigte joelde. Rittingh werd door Henrick Thomassen weer op het droge getrokken.

Als we weer wat we van Thomas Ritting horen is het inmiddels eind juni 1717. Thomas Rittingh is dan kennelijk op zoek naar een huis buiten Veghel. De volgende dag was er een bijeenkomst van de Classis en Rittingh vertelde aan Anthonij Henrick Cornelissen van Deurssen en zijn vrouw Marij Peters “dat hij daer naer toe moest gaen om een huijs te versoecken.” Anthonij vroeg Rittingh: “waerom dat hij sijn huijs vercocht hadde.” Rittingh antwoordde dat dat door ruzie kwam, en dat hij daarom maar beter weer uit Veghel kon vertrekken. Rittingh mopperde: “die andere dominees sijn brave dominees, maer den dominee van Vechel is maer een schelm die en mainteneert (steunt) mijn niet genoech.”  Exit Rittingh.

Bronnen: BHIC, Rechterlijk archief van Veghel, inv. nr. 96, fol. 149-166, verklaringen over de periode van 24 mei tot 20 juli 1717; inv. nr. 101, fol. 11v, verklaring van 24 juli 1737; lijst van huwelijken gesloten voor schepenen van Veghel.

 

Martien van Asseldonk

Bouwstijlen - Thema's - Groei - Organisaties - Veldnamen - Kaart van Veghel
Afkortingen - Toelichting verenigingen - Toelichting Huizen - Toelichting Kroniek - Downloads