Jonkheer Josephus Franciscus de Kuyper (1787-1843)
Over Joseph
de Kuyper, burgemeester van Veghel van 1813 tot 1822, is maar zeer
weinig bekend. Zo ook in Veghel, waar men de naam De Kuyper meestal
associeert met zijn zoon Victor, die burgemeester is geweest van 1858
tot 1906. Victor heeft veel betekend voor Veghel, maar heeft zijn
politieke en maatschappelijke carrière aan zijn vader te danken.
Josephus Fransiscus de Kuyper werd op 11 juli 1787 te Rotterdam geboren
uit katholieke ouders, die oorspronkelijk uit Horst (L) kwamen. In
Rotterdam had de familie een handelsonderneming in scheepsbevrachting.
Nadat hij zijn opleiding als notaris had voltooid, ging hij ook werken
in dit familiebedrijf. Het ging hem duidelijk voor de wind en hij
vergaarde in zeer korte tijd enorm veel geld. Door zijn huwelijk met
Maria Dubbelens, een dochter uit een rijke Eindhovense familie, werd
zijn vermogen nog groter.
Joseph de Kuyper zocht naar een goede
investering voor zijn fortuin en naar goede carrière-mogelijkheden voor
hem en zijn gezin. Hij besloot om in 1808 naar Noord-Brabant, de nieuwe
provincie, te verhuizen en zijn geld in grond en huizen te beleggen. Als
katholiek achtte hij de kans op een bestuurlijke loopbaan in het
overwegend katholieke Brabant groter.
Hij was pas 20 jaar oud toen hij
in 1808 de erfsecretarie van Veghel kocht van Jan de Jong van Beek en
Donk. Het bezit van de erfsecretarie hield in dat de eigenaar ervan twee
functies mocht bekleden, namelijk die van gemeentesecretaris en die van
griffier van de civiele rechtbank. Hij mocht deze functies ook
uitbesteden en De Kuyper verpachtte de functie van gemeentesecretaris
aan Jacob Jacot. De erfsecretarie werd door Joseph aangekocht voor een
bedrag van drie en twintigduizend en vijfhonderd guldens! Vergelijk dit
met het salaris van burgemeester dat 225 gulden per jaar bedroeg. De
inkomsten uit de erfsecretarie (de zogenaamde ‘pecunieele voordeelen’)
bestonden vooral uit het innen van de boetes die de rechtbank oplegde.
Zo bedroegen de ‘pecunieele voordeelen’ in het jaar 1804 in totaal
fl.
3.362,34, geen kinderachtig bedrag dus.
Nadat De Kuyper in 1811 als
notaris was beëdigd, werd hij per 1 januari 1813 tot Maire van de
commune Veghel benoemd. De titel van Maire heeft hij niet lang gevoerd,
omdat op 1 december 1813 prins Willem van Oranje in Amsterdam werd
uitgeroepen tot soeverein vorst. Vanaf 1814 mocht De Kuyper zich schout
van de gemeente Veghel noemen en kreeg hij meteen zijn eerste problemen
met de dorpsbewoners. Enkele van hen klaagden bij de gouverneur over de
ruwe behandeling van Joseph de Kuyper, nadat zij illegaal turf hadden
gestoken op gemeentegrond. Zij waren zonder vonnis opgesloten in het
dorpsgevang en met willekeur behandeld. Onder hen bevonden zich onder
andere H.A. Smits, Willem Wellis, H. den Bresser, Aard Heiermans, Peter
Maas, A. Sommers, Piet de Bie en Jan Verhoeven. Als gevolg van deze
actie werd schout De Kuyper door de gouverneur voor zes weken op
non-actief gesteld.
Na bijna 10 jaar als maire, schout en burgemeester
(vanaf 1819) te hebben gefungeerd, wilde Joseph de Kuyper wel weer een
trede hoger op de bestuurlijke ladder. In 1821 liet hij zich in het
kiesdistrict St. Oedenrode verkiesbaar stellen voor de Provinciale
Staten en hij won deze verkiezingen. Eén jaar later al, op 5 juli 1822,
werd De Kuyper gekozen in de Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur
van de provincie. Joseph bleef in Veghel, of liever gezegd Erp (huize
Lanckveld), wonen en reisde tweemaal per week (Maandag en Donderdag)
naar ‘s-Hertogenbosch.
Tijdens zijn aanwezigheid in de provinciale
politiek voegde hij zich bij de conservatieve, regeringsgezinde
Statenleden. Er bestonden in deze periode nog geen politieke partijen,
maar er werd wel een begin gemaakt met de vorming ervan. Eensgezinde
politici schaarden zich achter een voorman en deze groepen werden
facties genoemd. Zo sloot Joseph zich aan bij de Bossche wijnhandelaar
Victor van Rijckevorsel en werd zo ‘lid’ van de zogenaamde Bossche
factie. Deze conservatieve, gouvernementele factie vond haar
tegenstander in de factie De Wijs, met als voorman Henry de Wijs. Deze
factie had een katholiek-liberaal gezicht en streed voor de erkenning
van de rechten van de katholieken en het katholieke geloof.
De
samenwerking van katholieken en liberalen is in deze tijd geen
zeldzaamheid en ook in België is dit verbond het begin van de scheiding.
De katholieken zagen in de liberale gedachte van vrijheid van drukpers èn onderwijs een manier om de katholieke zaak te versterken. In 1826
kwam het tot een botsing tussen de twee facties, nadat de koning had
besloten dat de Klein-seminaries werden gesloten en dat de jonge
geestelijken voortaan werden opgeleid in het Collegium Philosophicum,
een rijksschool te Leuven. Hiermee kwam de opleiding onder rechtstreeks
toezicht van de koning en werden de katholieke rechten wederom
geschonden. Hierop reageerden de Provinciale Staten met een
bezwaarschrift aan de koning. Een overgrote meerderheid stemde vóór het
bezwaarschrift. De meeste protestanten, de gouverneur en slechts 3
katholieken stemden tegen. Onder deze drie katholieken bevond zich
Joseph de Kuyper, die koste wat kost in een goed daglicht wilde staan
bij de koning. Zijn regeringsgezindheid stelde hij boven zijn eigen
geloof en het is geen wonder dat hem dit niet in dank werd afgenomen
door de overige katholieken. Onder aanvoering van de factie De Wijs werd
er voor gezorgd dat De Kuyper zijn herverkiezing in 1827 wel kon
vergeten.
Gefrustreerd klopte Joseph bij de koning aan met het verzoek
om een adellijke titel. Dit was reeds het tweede verzoek, omdat hij het
in 1825 al een keer had geprobeerd. Toen werd zijn verzoek geweigerd,
omdat er geen bijzondere verdiensten van hem bekend waren. In de
tussentijd was er veel gebeurd en was hij door zijn gouvernementele
houding uit de Staten gezet. Joseph hoopte dat hij dit keer wel in
aanmerking kwam, want het was zijn laatste kans. Toch duurde het nog
twee jaar voordat er antwoord kwam van Willem I. Het jaar 1829 stond
namelijk bol van de onlusten, die begonnen waren in het huidige België.
Daar waren de katholieken en de liberalen begonnen met een
petitie-beweging voor vrijheid van drukpers en onderwijs. Ook in
Noord-Brabant kreeg deze beweging veel aanhangers. De koning reageerde
hierop door enkele regeringsgezinde politici te belonen voor hun trouw.
Hiermee liet hij zien dat het verstandig was om het regeringsbeleid te
steunen en dat het beloond zou worden. Hiervan profiteren naast De
Kuyper bijvoorbeeld ook de twee andere katholieke tegenstemmers van
1826. Op 4 juli werd Joseph de Kuyper verheven in de Nederlandse
Adelstand en kreeg de titel van jonkheer.
Door deze titel kwam De Kuyper
in de Ridderschap en kon hij via deze stand worden verkozen in de
Provinciale Staten. Via deze stand was het gemakkelijker om verkozen te
worden, simpelweg omdat er maar weinig adel in Noord-Brabant te vinden
was. Zodoende werd hij in 1833 lid van de Provinciale Staten en deze
post zou hij tot zijn dood in 1843 bezetten. Zijn zoon Edouard, later
commissaris der koning in Limburg, nam zijn plaats in de Provinciale
Staten over alsmede de lijfspreuk van zijn vader: ‘Liefde tot het
vaderland, zugt tot orde en instandhouding van eendragt onder alle
gezindheden’.
Willem Timmers
Dit artikel is een korte samenvatting van
zijn doctoraalscriptie Nieuwe Geschiedenis aan de Katholieke
Universiteit Nijmegen. Voor de volledige
tekst, klik hier.
|