Hoe oud is Veghel?

In 2009 zagen leden van de CDA in Veghel op Internet dat de hertog van Brabant in 1310 gronden in gebruik gaf aan de parochianen van Veghel. Ze stelden daarna aan het college van B&W voor om het 700-jarig bestaan van Veghel te gaan vieren. "Jammer als dit zomaar aan de inwoners voorbij gaat. Deze mijlpaal kan van toegevoegde waarde zijn voor het saamhorigheidsgevoel in onze gemeente", aldus de brief. Het document van 1310 is in feite de erkenning van de gemeente Veghel, zo stelde de CDA.

 

Ik werd toen door de krant gebeld en heb desgevraagd gezegd dat de bedoelde brief van 1310 nog geen aanwijzing is dat de gemeente Veghel toen al bestond. Het feest ging niet door. Men had in 2010 “Veghel, 700 jaar parochie” kunnen vieren, dat was wellicht wél wat geweest.

 

Als we vast willen stellen hoe oud Veghel is, dan is de eerste vraag wat we precies bedoelen met ‘Veghel”. De nederzetting, de parochie, de gebruikers van de gemene gronden, of de bestuurlijke gemeente?

 

 


























De nederzetting

 

Aan de oostzijde van de Aa ligt van Den Bosch tot aan Helmond een lange reeks hooggelegen gronden. Deze zijn tijdens de laatste ijstijd ontstaan door uitwaaiing van het Aa-dal door overheersende westelijke winden. Deze hooggelegen gronden nabij de Aa waren veelal begroeid door beuken, elzen en berken en bij uitstek geschikt voor deze vroege bewoners. Er is consensus dat onze contreien na de instorting van het Romeinse rijk enige tijd (nagenoeg) ontvolkt is geweest. In de zesde en zevende eeuw vestigden er zich weer mensen. Deze nieuwkomers vestigden zich weer op de vruchtbare en droge gronden ten oosten van de Aa. We weten niet of de naam Veghel toen al gebruikt werd voor een van die nederzettingen of gehuchten.

 

In een lijst van goederen en rechten van de abdij Berne wordt een predium (..) in Vehchele, ofwel ‘een landgoed in Veghel’, vermeld. Het stuk is van vóór 1237 en wordt op basis van het handschrift gedateerd op het eerste kwart van de dertiende eeuw (1200-1225). Het is de oudst bekende vermelding van de plaatsnaam Veghel. Vermoedelijk stond er toen al een kerk aan de markt, en werd met Veghel de daarbij gelegen nederzetting aangeduid.

 


De parochie

 

De oudste vermelding van de parochie Veghel staat vermeld in een brief van de hertog van Brabant van 5 augustus 1310. Hij gaf toen aan zijn lieden van de parochie Veghel het gebruiksrecht in de gemene gronden of wildernis. Nu werd het woord ‘parochie’ in oude oorkonden ook wel eens in overdrachtelijke zin gebruikt om een dorp aan te duiden (dus zonder kerk). Maar hier weten we zeker dat er toen al een kerk in Veghel stond, omdat in dezelfde brief vermeld staat dat de helft van de boeten van overtredingen van de regels voor het gebruik van de gemene gronden voor de plaatselijke kerk was, en de andere helft voor de hertog van Brabant.

 

Er is nog een indirecte aanwijzing voor een hogere ouderdom van de parochie. In de periode 1190-1230 vond de indeling van de wildernis in gemene gronden grotendeels haar beslag. Verschillende gebruikersgroepen bakenden hun rechten af ten opzichte van naburige gebruikersgroepen. In Veghel kwam die gebruikersgroep overeen met de parochie, wat er op wijst dat de parochie omstreeks 1190-1230 al bestond.

 

Het is opmerkelijk dat er bij het Scheifelaar een ‘oud kerkhof’ lag, dat al in 1520 genoemd wordt. Een kerkhof lag altijd bij de kerk, en dat wijst er op dat in Veghel de eerste kerk nabij de vroegmiddeleeuwse huiserven op het Scheifelaar gestaan heeft. Op een gegeven moment werd de kerk verplaatst naar de plaats van de tegenwoordige bibliotheek aan de markt. Dergelijke verplaatsingen kwamen in de meierij veelvuldig voor, en worden globaal in de elfde eeuw gedateerd en in verband gebracht met het droger worden van het landschap. Er waren eertijds twee overgangen over de Aa, een op het Scheifelaar (de Hoge Vonder, en later de Mestbrug) en een bij de markt. Een gaf toegang tot de oude nederzetting en een leidde naar de nieuwe nederzetting.

 

 

De kerk aan de markt

 

Voor gedachten over de ouderdom van de markt, zie het stukje over het ontstaan van de Straat van Veghel. Het eerste bericht over een kerkgebouw in Veghel dateert uit 1461. De Bisschop van Luik gaf in dat jaar aan de kerkmeesters verlof om een rente van 4 rijnsguldens van het kerkbezit te verkopen voor de bouw van een nieuwe toren, die op dat moment al in aanbouw was.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De kerk in 1696

 

De kerk was geörienteerd, het priesterkoor was op het oosten gericht. De grote kerkdeuren lagen aan de westzijde, aan de kant van de Aabrug. Volgens de tekening van 1696 had de derk twee lage zijbeuken, in iedere zijbeuk waren zes grote ramen, alleen aan de noordkant, die we hier voor ons zien, waren er vijf, want in plaats van één raam was een portaal gekomen voor een zijingang. Het middenschip verhief zich een heel eind boven de zijbeuken. Dit middenschip had als bovenlichten aan weerszijden elf kleinere ramen. In het oosten zien we op de tekening nog een transept en een gedeelte van het priesterkoor.

 

In de Luikse registers worden de volgende altaren in de kerk van Veghel genoemd: 

 

In 1400:

- altaar van Maria en Barbera

- altaar van Agatha

 

In 1520

- altaar van Maria en Barbera

- altaar van Agatha

- nieuw altaar van Maria

- altaar van Katharina

 

Dikwijls werden er op die altaren fundatiemissen gesticht. Bijvoorbeeld Op Sint-Barbera twee missen gesticht door Robbrecht van Erpe, persoon van de kerk. (Meuwese, 29-31, 41-42)

 

 

 De kerk en het raadhuis van Veghel in 1791 getekend door Hendrik Verhees.

 

 

De gemene gronden

 

De Veghelse boeren gebruikten de wildernis om er vee te hoeden, turf te steken en heide te maaien. De wildernis was een onmisbaar element van de landbouw tot aan de opkomst van de kunstmest. Er was aanvankelijk wildernis genoeg en de boeren liepen elkaar wat dat betreft niet voor de voeten. In de elfde, twaalfde en dertiende eeuw nam de bevolking toe, en daarmee ook de druk op het gebruik van de wildernis. In de periode 1190-1230 begonnen in de meierij gehuchten met elkaar afspraken te maken over tot waar zij de woeste gronden gebruikten (artikel in voorbereiding).

 

Vanaf rond 1190 moesten de Veghelse boeren een jaarlijkse cijns gaan betalen als ze een stuk van de wildernis voor eigen gebruik wilden hebben. Aanvankelijk betaalden ze aan de graaf van Gelre, die toen het graafschap Rode bezat, en vanaf 1231 aan de hertog van Brabant, die toen het graafschap Rode verwierf.

 

In 1310 bevestigde de hertog van Brabant tegen betaling van een eenmalig bedrag en een jaarlijkse cijns de boeren in het gebruik van de gemene gronden. Daar hadden zowel de boeren als de hertog baat bij. De gebruiksrechten van de boeren werden door de hertog beschermd. Dus als bijvoorbeeld Erpse boeren met hun vee op de Veghelse gemeint aangetroffen werden, dan mocht de schutter van Veghel dat vee in een schutskooi opsluiten en een boete vragen. Die Erpse overtreders moesten dat wel betalen, want de regeling werd gesteund door de hertog. Bij weigering kwam de hertogelijke schout er aan te pas, en kon bezit van de weigeraar openbaar verkocht worden om de boete te voldoen. De hertog had er ook baat bij, want hij kreeg geld voor deze bescherming, en hij versterkte zijn gezag in de regio.

 

Nu is het belangrijk om te constateren dat de gemeintes aan de gebruikersgroepen van boeren werden gegeven, en niet aan “bestuurlijke dorpen”. In Veghel kwam die gebruikersgroep wel overeen met de parochie en (vanaf een gegeven moment) ook met het bestuurlijke dorp, maar dat was lang niet overal zo. Zo kregen bijvoorbeeld de parochianen van Gemonde een gemeint, de Bodem van Elde genaamd, die zich over vier verschillende bestuurlijke dorpen uitstrekte: Boxtel, Schijndel, Sint-Oedenrode en Sint-Michielsgestel. Het krijgen van een gemeintsbrief in 1310 is dus géén bewijs dat Veghel toen ook al een bestuurlijk dorp was.

 

Aanvankelijk had de gemeint van Veghel een eigen bestuur en een eigen financiële huishouding en kas. Het beheer van de gemene gronden was dus geen onderdeel van het openbaar of algemeen bestuur, maar had een eigen specifiek bestuur, zoals de waterschappen, de gilden, de Boerenbond en de carnavalsclub, om maar wat willekeurige voorbeelden te noemen. In de late zestiende eeuw ging de organisatie van de wildernis (gemene gronden) in Veghel overigens wel op in het dorpsbestuur.

 

 

Het bestuurlijke dorp, of gemeente

 

Het recht om algemene dorpsregels, of ‘keuren’ te maken was verbonden aan het hebben van een eigen openbare rechtbank, of schepenbank. De vraag naar de ouderdom van de gemeente of bestuurlijk dorp Veghel, is dus de vraag naar de ouderdom van de Veghelse schepenbank.

 

Tot 1231 behoorde Veghel tot het graafschap Rode. Het graafschap had één rechtbank en wel te Sint-Oedenrode. De oudste aanwijzing voor een schepenbank te Veghel dateert uit 1347. (Wonders, G.C.W., ‘Schepenbanken in Brabant’, Van Vehchele tot Veghel 6 (1986) 58-61.)

 



























Samenvatting


In het midden van de twaalfde eeuw waren veel mensen als horigen verbonden aan landgoederen. Voor plaatsen als Bergeijk is betoogd dat het hele dorp tot een groot landgoed behoorde. In Veghel was het grondbezit meer versnipperd. Er was een klasse van grondeigenaren en een klasse van horige, Over de grondeigenaren werd in de twaalfde eeuw recht gesproken door de heren van Rode, opgevolgd door de graaf van Gelre, die in 1231 weer werd opgevolgd door de hertog van Brabant.

Er is in de elfde en twaalfde eeuw sprake van expansie en toename van bevolking. Behalve kleine ontginningen aan de rand van het oude cultuurland en op hogere afgelegen plaatsen in de nog veelal drassige omgeving, warden er tussen Veghel en het tegenwoordige Mariaheide ook grote blokken wildernis verkaveld, soms in regelmatige stroken van 1 bunder verdeeld, en er werden sloten gegraven om de waterafvoer te verbeteren. Ook het grote blok Langvelt op het Ham werd toen van de wildernis verkocht. Hoe dat allemaal georganiseerd was, ontgaat ons nog. Wel is duidelijk dat de druk op het gebruik van de wildernis toen nog niet zo groot was. Na rond 1300 zijn dergelijk mega-projecten nagenoeg ondenkbaar geworden, omdat de boeren de wildernis hard nodig hadden en inmiddels daar ook meer zeggenschap over verkregen hadden.

Door de toenemende ontginningen en toenname van de bevolking ging de bosstand geleidelijk achteruit en "boslandbouw" maakte plaats voor "heidelandbouw". Door de bevolkingsgroei werd het aantrekkelijker voor grootgrondbezitters om mensen als arbeiders in dienst te nemen, dan om ze te onderhouden als horigen. Horigen kwamen vrij, en konden voortaan eigen grond bezitten. In 1190 werd een begin gemaakt met het verkopen van delen van de wildernis aan vrije lieden. De oude landgoederen vielen gedeeltelijk uiteen.

De maatschappij veranderde in de peridoe 1175-1250 fundamenteel. We noemen deze periode de laatmiddeleeuwse transitie. Tijdens die periode verschenen de eerste gemeenschappen, die hun kerken bestuurden en ook hun gemene gronden (of gemeintes) zelf bestuurden. Daarvoor waren de kerken eigenkerken van grootgrondbezitters en heren, die ook hun horigen bestuurden.

In dit scenario ligt de oorsprong van de parochie en de gemeente Veghel ergens in de periode 1175-1250. Het eerste constituerend element lijkt de parchie geweest te zijn. Hiervoor wezen we er op dat de parochie in 1190-1230 al bestaan zal hebben. Ik neem aan dat de kerk toen al op de lokatie aan de markt stond. In 1200-1237 is ook voor het eerst sprake van goederen gelegen in Vehchele.

Het tweede aspect is dat deze parochiegroep op gaat treden als de gebruikersgroep van de wildernis en in de periode 1190-1230 daarvan in grote lijnen haar grenzen afpaalt ten opzichte van naburige gebruikersgroepen. Die grenzen bleven nog lang een bron van conflict. De bevestiging van die grenzen door de hertog van Brabant in 1310 bracht meer stabiliteit in die grenzen. Dat ging op Jekschot wel gepaard met de oprichting van de heerlijkheid Jekschot waarover de hertog met de betrokken gemeenschappen onderhandelde. Ik vermoed dat het Leinsven toen defintief bij Veghel gekomen is. Zo rond 1230 bestond Veghel dus uit een parochiegemeenschap. Diezelfde gemeenschap functioneerde als gebruikersgroep (en beheersgroep) van de gemene gronden.

Dat maakt Veghel nog geen gemeente of bestuurlijk dorp. Een bestuurlijk dorp was in die tijd een groep die plaatselijke keuren (dorpsregels) mocht maken en op het naleven daarvan mocht toezien en overtreders met behulp van een plaatselijke schepenbank mocht bestraffen. Veghel heeft ergens in de periode 1231-1347 voor het eerst een eigen schepenbank gekregen. Vanaf toen was Veghel een bestuurlijk dorp.

Martien van Asseldonk

Kaart van Veghel     Straat