Hoe Krijtenburg Veghels werd

De cijnzen

 

In het gebied van de Lage Biezen, Biezense Akker, Hoog, Hoge Biezen en Krijtenburg komen cijnzen voor betaald aan de heer van Helmond voor percelen uitgegeven in de periode 1190-1314, en een grote cijns aan de hertog van Brabant voor een perceel van 36 bunder uitgegeven in 1314-1340. Het is opmerkelijk dat vijf van de zes cijnzen aan de heer van Helmond en de cijns aan hertog van Brabant in Sint-Oedenrode betaald werden. Dat vraagt om een verklaring.

De landsheer (in 1190-1231 was dat de graaf vam Gelre, in 1231-1314 de hertog van Brabant, na 1314 de hertog van brabant en de heer van Helmond ieder voor een deel van de cijnzen) inde hun cijnzen in zowel Sint-Oedenrode als Veghel. Voor de landsheer maakte het niets uit waar de mensen hun cijns betaalden, zolang ze maar betaalden. In het cijnsboek van de hertog van Brabant van 1340 vonden we een aantal cijnzen die op een gegeven moment onder een andere plaats geadministreerd werden, omdat de nieuwe cijnsbetaler uit de andere plaats kwam. Later versteende de administratie in dit opzicht en kwamen dergelijke verhuizingen niet meer voor. 

Dat betekent dat een aantal cijnzen in aanvankelijk Sint-Oedenrode afgedragen werden, omdat dat voor de cijnsbetalers gemakkelijker was. Voor de meeste met een cijns belastte percelen was Sint-Oedenrode niet minder ver lopen dan Veghel, maar de cijnsplichtige personen hoeven niet (allemaal) op de Biezen en Krijtenburg gewoond hebben, ze kunnen ook elders gewoond hebben, bijvoorbeeld in Sint-Oedenrode.

 

De tienden

 

Uit een oude tiendkaart van dit gebied blijkt dat uit een deel van het gebied de tienden in Sint-Oedenrode betaald werden, en uit een ander deel te Veghel. De tienden waren een-tiende deel van de oogst die men betaalde voor het onderhoud van de kerk en de pastoor.

 

 

Mijn eerste gedachte was dat dit gebied tiendplichtig was aan de kerk van Sint-Oedenrode, omdat de eerste eigenaar of eigenaars parochianen van Sint-Oedenrode waren. Dit wordt bevestogd door een vonnis uit 1498 waarin wordt geschreven dat toen alle inwoners van Creytenborch tot de parochie Eerschot (gewoonlijk Sint-Oedenrode genoemd) behoorden.

 

Maar als er een eemduidige dwingende relatie zou zijn tussen waar men tienden en cijnzen betaalden, dan zou nagenoeg het hele gebied Roois tiendgebied moeten zijn en dat is niet het geval.

 

Hoe is de verdeling van de tienden tussen Sint-Oedenrode en Veghel dan ontstaan? Ik denk dat er in dit gebied zowel parochianen van Sint-Oedenrode en van Veghel woonden, dan wel percelen lagen die in bezit waren van zowel parochianen van Sint-Oedenrode als van Veghel.

 

Uit onderstaand kaartje blijkt dat voor de huizen aan de Biezen (noordwesten van het gebied) het minder ver lopen was om naar de kerk van Veghel te gaan dan naar die van Sint-Oedenrode. Voor Krijtenburg (zuidwesten van het gebied) was het ongeveer even ver naar beide kerken.

 

 

 

 

 

 


Men betaalde de tienden steeds in de eigen parochie. Gezien de registratie van nagenoeg alle cijnzen in dit gebied in Sint-Oedenrode vermoed ik dat aanvankelijk vooral Rooienaren op de Biezen en Krijtenburg gegoed waren en dat aanvanelijk uit nog een veel groter gebied tienden aan de Rooise kerk betaald werden. Een deel van dat goed kwam op den duur in handen van lieden die in Veghel naar de kerk gingen. Mogelijk gingen een aantal van deze Veghelse parochianen op een gegeven moment de tienden in Veghel afdragen. Dat kan tot protesten van Sint-Oedenrode geleid hebben, waarna er een afspraak gemaakt werd conform bovenstaande kaartje van het Rooise tiendgebied.

 

Omdat het gebied dat in 1314-1340 van de gemeint uitgegeven werd in de afspraak inbegrepen is, dateert de veronderstelde regeling van na 1314. Omdat enkele uitgiften uit 1484 naast de Biezendijk buiten de Rooise tiendklamp vallen, zal de regeling van voor 1484 dateren. De verdeling van de tienden tussen Veghel en Sint-Oedenrode is van kracht gebleven tot aan de afschaf van de tienden in de eerste decennia van de twintigste eeuw.

 

De belastingen

Aanvankelijk werden de onderdanen van de hertog van Brabant hoofdelijk, dus per persoon, aangeslagen voor hun bijdragen in de hertogelijke beden. Plaatselijke zetters stelden de hoogte van de aanslag vast op basis van grondbezit. Men betaalde in de plaats waar men woonde, ongeacht waar de grond lag. In 1438 veranderde het systeem. Alle huizen werden geteld, en elke plaats kreeg een quote voor de bede toebedeeld. Dat bedrag werd weer over de inwoners omgeslagen op basis van grondbezit.

Vermoedelijk werden vier huizen aan de huidige Biezendijk bij Sint-Oedenrode geteld, wellicht omdat men in Sint-Oedenrode naar de kerk ging en bij de parochie Sint-Oedenrode hoorde. Deze huizen zijn genummerd van 1 tot en met 4 op onderstaande kaart. Vanaf die huizen was het ongeveer even ver naar Rooi als naar Veghel.

 

Voor de dorpen waren daar eigenlijk geen belangen mee gemoeid. De bede voor de hertog werd van de inwoners opgehaald en aan de hertogelijk ontvanger afgedragen. Dat veranderde in de jaren rond 1600. Vanwege de tachtigjarige oorlog liepen alle plaatsen in de Meierij hoge schulden op (vanwege de hogere belastingen, afkopen van brandschattingen e.d.). De rente op die schulden werd als een plaatselijke belasting over de inwoners omgeslagen. In Sint-Oedenrode waren die schulden per persoon aanmerkelijk hoger dan die in Veghel.


Die dorpsbelastingen werden samen met de landelijke belastingen omgeslagen. Plotseling was het wel belangrijk uit welk perceel waar belasting betaald werd, want die geldstroom ging niet langer volledig naar de landsheer, een deel ging voortaan in de eigen dorpskas. Dit leidde op veel plaatsen in de Meierij tot problemen tussen de dorpen en regelingen. Tussen Veghel en Sint-Oedenrode werden in 1613, 1614 en 1618 afspraken gemaakt. Waarscshijnlijk werd afgesproken dat uit het grondbezit van de vier huizen die eerder al bij Sint-Oedenrode geteld waren, de grondbelasting in Sint-Oedenrode betaald werd. Dat werd per perceel afgesproken en gefixeerd. Dus als later een van die percelen aan een inwoner van Veghel betaald werd, moest de grondbelasting toch in Sint-Oedenrode betaald blijven. Zie voor meer details over deze ontwikkelingen de toelichting op de belastingen. De percelen waaruit in Sint-Oedenrode grondbelasting betaald werd, zijn rood gearceerd op onderstaande kaart. De percelen waarvoor men in Veghel betaalde zijn geel gearceerd. De uitgiften vanaf de laatste decennia van de achttiende eeuw zijn buiten beschouwing gelaten.
 





Het verzetten van huizen naar Veghel

Zoals gezegd was de dorpsbelasting in Sint-Oedenrode aanmerkelijk hoger dan in Veghel. Het was wat dat betreft aantrekkelijker om in Veghel te wonen dan in Sint-Oedenrode. Sommige boeren verhuisden daarom met huis en al naar Veghel. Dat was niet zo moeilijk, omdat het hele gebied binnen de grenzen van de gemeint van Veghel lag. Als men een kleine strook wildernis voor het huis kocht en het huis daar naar toe verplaatste, werd men onderdaan van Veghel. Rooi had daar een hekel aan, want de schulden daar moesten dan door minder schouders gedragen worden. Veghel had het graag, wanr die kregen meer mensen om de plaatselijke schulden te dragen.

 

Op 23 februari 1637 gaven de inwoners van Veghel toestemming aan Lijsken, weduwe van Baltus Diercx om 6 roeden van de gemeint van Veghel te kopen, gelegen voor heaar erf van de koper op Crijtenborch “om het selve stucxken op te mogen betimmeren naer haer coperssen gelieve ende te mogen torfen, weijen als andersints in de gemeijnte van Vechgel”. Daarmee verhuisde huis numemr 2 van Rooi naar Veghel. Op bovenstaande kaart is het huiserf geel gearceerd, dat wil zeggen het betaalde voor de verponding in Veghel. De kaart is gebasseerd op gegevens uit de achttiende eeuwse verpondingsregisters. Ik denk dat in 1613-1618 afgesproken was dat dit huiserf Roois werd. Kennelijk is het huis in 1637 ovegegaan naar Veghel, en werden ook uit de percelen die bij dat huis hoorden voortaan de belastingen in Veghel betaald. Een aantal "gele percelen" op de kaart zijn eerder dus vermoedelijk "rood geweest". Dat werd mogelijk definitief bij de invoering van de verponding in 1657. Van protesten van de kant van Sint-Oedenrode is niets bekend.

 

Rond 1700-1718 verhuisde ook huis nr. 1 op dezelfde manier van Sint-Oedenrode naar Veghel. In die tijd was het patroon van uit welk perceel waar belasting betaald werden goed gefixeerd, zodat deze verhuizing geen invloed had op de plaats waar men belasting op de grond betaalde. Toch was er een belastingvoordeel verbonden aan deze verhuizing, omdat een deel van de belasting niet over de percelen omgeslagen werd, maar hoofdelijk, per persoon. Die hoofdelijke belasting werd na de verhuizing in Veghel betaald.

 

 

Latere ontwikkeling

Ook in Eerde werden een aantal huizen naar Veghel verplaatst. Dit en andere zaken werden als argumenten opgedist tijdens het geschil in de achttiende eeuw tussen de secretarissen van Veghel en Sint-Oedenrode over de vraag wie van hen twee bevoegd was om de stukken te schrijven betreffende Eerde en Krijtenburg. Volgens de secretaris van Sint-Oedenrode werd die jurisdictie bepaald door waar belasting betaald werd, terwijl de Veghelse secretaris beweerde dat zijn jurisdictie bepaald werd door de grens van de gemene gronden of gemeint. In dat geval mocht hij de stukken betreffende Eerde en Krijtenburg schrijven. De relatie tussen de belastingen en de jurisdictie van een dorp is veel dwingender dan de relatie tussen een gemeint en de omvang van een dorp, zodat de Rooise secretaris het gelijk aan zijn kant had. Maar niet kreeg. Zowel Eerde als Krijtenbrg zouden uiteindelijk Veghels worden.
 

Op 12 april 1764 hadden de secretarissen een accoord gesloten. Volgens dat accoord zouden de bewoners van alle huizen op Krijtenburg voortaan in Veghel belasting betalen. Ook voor alle percelen zou voortaan in veghel betaald worden. De regenten van Sint-Oedenrode weigerden zich daarbij neer te leggen.


Op 29 februari 1768 verklaarde Adriaan Corsten, rotmeester van het rot De Biezen en Krijtenburg onder Veghel, dat twee inwoners van Krijtenburg die tot zijn rot behoorden, weigerden op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen met als argument: “De regenten van St. Oedenrode hebben ’t ons verboden”. Volgens een memorie van De Jong van 3 maart 1768 betaalden de bewoners van de twee huizen op Krijtenburg (huis nr. 3 en 4 op bovenstaande kaart) na het akkoord nog steeds hun lasten te Sint-Oedenrode. De bewoners van deze twee huizen bleven ook gebruik maken van de diensten van de schepenen van Sint-Oedenrode.

 

Bij de samenstelling van de maatboeken in 1792 kwam de kwestie Krijtenburg onder de aandacht gebracht van de rentmeester, die op 26 november 1792 de regenten van beide plaatsen voorstelde te overleggen. Dat overleg leverde aanvankelijk niets op. Beide partijen hielden vol gerechtigd te zijn op Krijtenburg. Op 6 augustus 1793 schreef Caspar van Breugel aan de regenten van Sint-Oedenrode dat de corporele vergadering van Veghel het voorstel dat door de rentmeester inzake Krijtenburg was gedaan, aangenomen had. In Sint-Oedenrode ging men niet direct akkoord. Kort daarna moet er toch een akkoord om Krijtenburg gesloten zijn. In de geschillen die de rentmeester oploste door een voorstel aan de Raad van State te doen (welk voorstel op 7 maart 1794 werd goedgekeurd), is van een geschil tussen Veghel en Sint-Oedenrode geen sprake meer. In het maatboek van Veghel dat in die tijd samengesteld werd, zijn alle percelen op Krijtenburg opgenomen, ook de percelen die eerder in het verpondingboek van Sint-Oedenrode geschreven stonden.

 

Bronnen: Martien van Asseldonk,‘Census domini ducis. De cijnzen van de hertog van Brabant in de Meierij van ’s-Hertogenbosch 1340-1351’, in: Noordbrabants Historisch Jaarboek 16 (1999) 33-95; Martien van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002), hoofdstuk 44.

Kaart van Veghel     Krijtenburg