Naam:
|
Agter Middegael |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyter hoeven middegael ende scoerfde hoeve [GVIE2
(1387)]
ex
middegael dicta [HH128-4 (1471)]
hoeve met toebehoren genaamd de hoeve van middegael
[GZG-1993 (1556)]
eene
schoone huysinge ofte casteeltje met de neerhuysinge,
schure, hoff boomgaard, ackerland, hoy ende weylanden,
malkanderen in eenen plack aangelegen, gelegen tot
vechel ter plaetse genaemt middegaal [Mrv91-14 (1698)]
het
eerste rodth het middegael bestaende in 27 huysen,
beginnende aen de kilsdoncxe sluys [GVIIB28 (± 1700)]
middegaal [kad. (1832)]; A 641-686
op
het middegaal [N (1843)]; A 369-370 (b: 49.90)
een
perceel hooiland genaamd de middegaal in de Aa-broeken
te Veghel [N (1857)]; A 703-704 (ho: 1.90.60)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Middegaal: Wellicht te interpreteren als midden-gaal,
vgl. middenbroek, een tussen twee andere broeken gelegen
laagland (Verwijs en Verdam -1534 middenbroec-gaal). Het
W.N.T. vermeldt: onvruchtbare plaats in akker en weiland,
natte en modderige plaats. Eng. galls en gauls en hoog
duits Wassergalle. Mansion zegt: galle = onvruchtbare
plek in een akker. Hij verwijst naar het Bremer dialekt
dat Gühl kent als “niedriger Grund, durch ein Wasserlaub
geht”. Veel voorkomende vormen met Unlaut zijn gel, gehl,
gole, göhle en gal, steeds met de “keel” als bijvorm.
(..) (Hs-146). Inderdaad is het Middegaal een
laaggelegen gebied.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
In 1189 wordt in Noord Brabant een ‘gala’ vermeld.
Ofschoon er een Brabantse plantenaam ‘hete gaal’ is, zal
eerder aan een lo-naam gedacht moeten worden. Het eerste
deel blijft dan onduidelijk.
Of is het een samenstelling van ‘a’ en het germ. *gal =
zingen, razen, het zingende of razende water. Aangezien
vogelnamen dit suffix vaker vertonen is te overwegen er
een aanduiding voor vogel in te zien. In dat geval zou
‘gaal’ vogelwater betekenen.
Een relatie met de PN Gale of Galo, een vleinaam bij
Galbrecht en Galfrid, is ook niet uitgesloten. In
Galder lijkt het element ‘gal’ afgeleid van *gald - haru
= onvruchtbare hoogterug, vgl. het mnl. gelde of het ohd.
galt = onvruchtbaar. Bij de Peesgal of Pesegal onder
Lieshout lagen de Lieshoutse beemden. Dit gebied werd in
1246 definitief eigendom van de monniken van Floreffe,
later Postel. De ‘piscaria de Dunouwen et Pesegal’
duidt op oude visrechten. (v.Berkel & Samplonius
1989:62; de Vries 1962:61; Buiks 1988 dl.21:8; Knoop &
Merkelbach 1987:56.)
|
Ligging:
|
Perceel nr. 21 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar de ligging. |
Naam:
|
Achterste Geer |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Die
kolestrepe met een drieske daarbij die gheer
[BPl185-308v (1406)]
lant
den gheer in die hese [Hs- (1519-1538)]
vier
stucken in de hese neffen de gheer [GVE15- 93 (1624)]
eeusel in lange buenders off geere [GVE12-4 (1778)]
de
geer, beukelaars steeg [GVIIE13 (1791)]
een
perceel land en groese geleegen als voor genaamd de geer
(krijtenburg) [N. (1818)]
de
geer op het Middegaal [N. (1884)]; A 668, 673 (b, w:
43.50)
de
geer, paadje naar Erpseweg, vanaf splitsing
Hezelaarstraat, Zeven Eikenlaan [V. -] .
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. Verspreide ligging. De primaire
betekenis van geer is speer en
overdrachtelijk een puntig toelopend stuk (Verwijs en
Verdam II -1497; Schönfeld 1950112;
Bach
1953-263; Dittmayer 1963-87; M. Top. Bach -169).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel
|
Geer behoort tot het levende taalbezit en is een
vormaanduiding. Het is een driehoekig stuk land of
althans een stuk land waarvan twee overstaande zijden
niet evenwijdig lopen. Als die zijden bovendien nog krom
waren werd later gesproken van een Amerikaanse of
Vlaamse geer. Een modern equivalent is ‘spie’ of ‘tip’,
een puntig toelopend stuk land. In de Baronie treft men
complexnamen aan met ‘geer’. De geernamen voor
afzonderlijke percelen hebben nagenoeg allemaal
betrekking op akkers. Bij weilanden en beemden was
volgens Buiks de vorm immers van veel minder belang dan
bij de akkers.
Buiks 1990:93; Moerman 1956:70; de Vries 1962:62;
v.Berkel & Samplonius 1989:63
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 18-20 |
Opmerkingen:
|
Genoemd naar de ligging. |
Naam:
|
aen de Beeckgraef |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Op
hazelberch beemd d’eussels van hazelberchs camp aen den
beeckgraeff [RAV-23
(1519-1538)]
op
haselbergh in de palsdonk aen den beekgraeff [HH-147
(1621-1691)]
't
geerken aen den beeckgraeff [GVE15-3 (1624)]
haselbergs (beemt) grenst aan beekgraaf [RAV-159 (1741)]
¼
hoij op den beeckgraef [GVE12-168v (1778)]
de
beekgraaf, lopende door sektie A, B en C [kad. (1832)];
de beekgraaf [N (1890)]; A 159-162 (w: 1.11.30)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Schönfeld merkt in verband met het woord "beek" op, dat
dit woord een natuurlijk water aanduidt, van minder
betekenis dan een rivier; maar later is ten onzent zo'n
beek vaak vergraven of gekanaliseerd. Dit laatste geldt
dus voor Veghel ook. Beekgraaf is een tautologisch
hydronym.
Het
element "graaf" is de benaming voor een water, dat
dienst doet als afvoer naar een ander water (Hoogbergen).
Deze niet onaanzienlijke waterloop kronkelt zich vanaf
de grens met Erp via de Krekelshof bij Mariaheide, de
Hintel en het Ven, zuidelijk van de Hazelberg, naar de
Aa. Het meest westelijke gedeelte ervan vormt globaal de
grens tussen Veghel en Dinther.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Beek is afgeleid van het germ. * baki = natuurlijke
waterloop buiten het zee- en rivierkleigebied. Mnl. beke;
ondl.
* beke, becca, bace; osa.
* beki, biki en ofri. * baci. In 1197 wordt Stertbeca
vermeld = staartbeek; de bovenloop van de beek is als
een staart die een hoek van 60 graden vormt met haar
benedenloop. Linkebeek, in 1221 Linckenbeca, gevormd uit
* hlankim baki, bij * hlanku = krom, gebogen. Het dorp
ligt in een bocht van de beek. Korbeek-Dijle, in 1217
Corthbeke ligt aan een korte beek uitmondend in de
Dijle.
Een graaf is een gegraven waterloop. Percelen in de
direkte omgeving van zo’n waterloop vertonen vaak
graaftoponiemen [redactie].
Moerman 1956:33; Gijsseling 1954;WP 1975
dl.6:85;Cornelissen e.a. 1987:59.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 2, 3, 4, 6, 10, 14, 20 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Buender(s) |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Eenen hoycamp genoemt de weyhoeff geleegen binnen de
palen van Vechel in de eerste
bunder in de colk [GO126-22 (1570)]
den
ecker aen de bunders [GVEI5-1 (1624)]
den
68 buunder bij het poejervelt [GVE2-117 (1702)]
den
bunder aen crekelshof [GVEI2-45 (1778)]
aen
de buenders na de drie huizen [GVEII13 (1792)]
de
bunders [kad. (1832); A 258-308; [N (1841, 1871, 1875,
1883); V.]; A 409-412 (w: 69.10), B 909-910 (w: 86.40),
1047, 1048 (w: 62.70), 1283-1286 (w: 60.60), E 1185-1186
(b: 30.50; w: 23.00).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Algemeen voorkomende aanduiding voor vele percelen,
verspreid over het Veghelse
grondgebied. Tegenwoordige benaming voor nieuwe wijk.
"Bunder" heeft betrekking op
(vooral sinds de 16e eeuw) verkochte gemeentegronden (M.
Top. Valk.) en is een oude
oppervlaktemaat gelijk aan 1 hectare. z.o. Keuren en
breuken 1629, art. 81.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel |
Bunder is een oppervlaktemaat die voor de invoering van
het metriek stelsel de grootte had van ongeveer 1.29 ha.
Na 1820 was een bunder gelijk aan 1 ha. De boeren
hielden vaak hardnekkig vast aan de benaming bunder. Men
sprak tot in de 20ste eeuw van oude bunders.
Het is opvallend hoeveel percelen in de Baronie een
grootte hebben van 1.29 ha. Men heeft in bunder de
betekenis gezien van ‘woeste grond’. Bundertoponiemen
komen vooral voor in laat ontgonnen, moerassige
gebieden. Soms gaat het toponiem gepaard met een
telwoord. Volgens andere auteurs zou bunder een bepaalde
grassoort zijn en zou het de naam zijn geworden van de
plaats waar zulke grassen groeiden. Of is verwarring
ontstaan met ‘boender’, afgeleid van boenderhei waar
bezems van werden gemaakt ? In de cijnskring komen in de
14de en 15de eeuw veel
vermeldingen voor van hele en halve bunders [redactie].
Buiks 1990:67 en 76; Devos 1984:93
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 3, 8, 11, 13-15, 18, 21-23 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
int Bunders Gat |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Hoy
int bundersgat [GVEI2-3 (1778)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging (zie bundersebeemden). Het is
onduidelijk of "gat" hier opgevat dient te worden in de
betekenis van toegangsweg (M. Top. Valk.) of in die van
laagte (M. Top. Overpelt).
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 8, 10. Zie ook Vrensse Akker nr.21a. |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Buendervelden |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Het
bundersveldje [N (1869, 1875)]; B 894, 895 (b, w:
53.40),902 (b: 18.10).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Liggende in de Heibunders. Benoeming naar de ligging ter
plaatse.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 12, 13 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
int Eeusel |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
De
veldnaam “Eeusel” kwam in Veghel op verschillende
plaatsen voor.
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Eeusel, afgeleid van eeuwen “voeren” is gangbare
Kempische benaming voor weiland meestal van
minderwaardige kwaliteit (M. Top. St. Huibr.Lille,
-133). |
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Eeuwsel wordt verklaard als een droge zomerweide,
veelal in particulier bezit en omheind, een schrale
weide of een weide in de bossen. Dit toponiem komt in
het zuiden van de Baronie geregeld voor, maar in het
oostelijk gedeelte van Brabant is het al even frequent
[redactie].
Te Overpelt was een ‘eusel’ een kunstmatige weide i.c.
ontgonnen heide of woeste grond met buntgrassoorten
begroeid en in gebruik als veeweide, primair voor
schaapskudden. Volgens Lindemans zijn de eeuwsels in de
Belgische Kempen het eerste stadium bij de ontginning
van heide tot cultuurland. Het is niet precies te
achterhalen tot wanneer de eeuwsels als veeweiden hebben
dienst gedaan, maar zeker niet langer dan de 16de
eeuw.
Dat de eeuwsels goede hooilanden waren is
onwaarschijnlijk vanwege de bodemgesteldheid, nl. matig
natte zandgronden. Veel eeuwsels zijn thans als weiland
in gebruik omdat de grond voor hooiland niet vochtig
genoeg is en voor bouwland te nat.
(Lindemans 1946:2; Pijnenburg 1976:1; Buiks 1984
dl.9:32; Mennen 1992:217; Buiks & Leenders 1993
dl.4:383; Molemans 1976:314; Lindemans 1952; Helsen
1978:116.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 9
|
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Geer |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Die
kolestrepe met een drieske daarbij die gheer
[BPl185-308v (1406)]
lant
den gheer in die hese [Hs- (1519-1538)]
vier
stucken in de hese neffen de gheer [GVE15- 93 (1624)]
eeusel in lange buenders off geere [GVE12-4 (1778)]
de
geer, beukelaars steeg [GVIIE13 (1791)]
een
perceel land en groese geleegen als voor genaamd de geer
(krijtenburg) [N. (1818)]
de
geer op het Middegaal [N. (1884)]; A 668, 673 (b, w:
43.50)
de
geer, paadje naar Erpseweg, vanaf splitsing
Hezelaarstraat, Zeven Eikenlaan [V. -] .
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Benoeming naar de vorm. Verspreide ligging. De primaire
betekenis van geer is speer en
overdrachtelijk een puntig toelopend stuk (Verwijs en
Verdam II -1497; Schönfeld 1950112;
Bach
1953-263; Dittmayer 1963-87; M. Top. Bach -169).
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel
|
Geer behoort tot het levende taalbezit en is een
vormaanduiding. Het is een driehoekig stuk land of
althans een stuk land waarvan twee overstaande zijden
niet evenwijdig lopen. Als die zijden bovendien nog krom
waren werd later gesproken van een Amerikaanse of
Vlaamse geer. Een modern equivalent is ‘spie’ of ‘tip’,
een puntig toelopend stuk land. In de Baronie treft men
complexnamen aan met ‘geer’. De geernamen voor
afzonderlijke percelen hebben nagenoeg allemaal
betrekking op akkers. Bij weilanden en beemden was
volgens Buiks de vorm immers van veel minder belang dan
bij de akkers.
Buiks 1990:93; Moerman 1956:70; de Vries 1962:62;
v.Berkel & Samplonius 1989:63
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 11-13, 16 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
in de Geerbunders |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Geerbuenders op watersteeg [Hs- (1542)]
geerbuenders op watersteeg, naast vorstenbosbeemd en
watersteegt [Hs- (1681)]
een
groesvelt agter middegaal in de geerbunders [GVE12-23
(1778)]
de
geerbunders [kad. (1832)]; A 179-257
een
perceel weiland liggende in drie velden gelegen te
Veghel ter plaatse genaamd de geerbunders of het
geerbosch [N. 1842, 1845)]; A 422 (w: 50.50).
|
Verklaring door Cornelissen:
|
-
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1, 4, 10-19, 21 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
op het Middegaal |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Uuyter hoeven middegael ende scoerfde hoeve [GVIE2
(1387)]
ex
middegael dicta [HH128-4 (1471)]
hoeve met toebehoren genaamd de hoeve van middegael
[GZG-1993 (1556)]
eene
schoone huysinge ofte casteeltje met de neerhuysinge,
schure, hoff boomgaard, ackerland, hoy ende weylanden,
malkanderen in eenen plack aangelegen, gelegen tot
vechel ter plaetse genaemt middegaal [Mrv91-14 (1698)]
het
eerste rodth het middegael bestaende in 27 huysen,
beginnende aen de kilsdoncxe sluys [GVIIB28 (± 1700)]
middegaal [kad. (1832)]; A 641-686
op
het middegaal [N (1843)]; A 369-370 (b: 49.90)
een
perceel hooiland genaamd de middegaal in de Aa-broeken
te Veghel [N (1857)]; A 703-704 (ho: 1.90.60)
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Middegaal: Wellicht te interpreteren als midden-gaal,
vgl. middenbroek, een tussen twee andere broeken gelegen
laagland (Verwijs en Verdam -1534 middenbroecgaal). Het
W.N.T. vermeldt: onvruchtbare plaats in akker en weiland,
natte en modderige plaats. Eng. galls en gauls en hoog
duits Wassergalle. Mansion zegt: galle = onvruchtbare
plek in een akker. Hij verwijst naar het Bremer dialekt
dat Gühl kent als “niedriger Grund, durch ein Wasserlaub
geht”. Veel voorkomende vormen met Unlaut zijn gel, gehl,
gole, göhle en gal, steeds met de “keel” als bijvorm.
(..) (Hs-146). Inderdaad is het Middegaal een
laaggelegen gebied.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
In 1189 wordt in Noord Brabant een ‘gala’ vermeld.
Ofschoon er een Brabantse plantenaam ‘hete gaal’ is, zal
eerder aan een lo-naam gedacht moeten worden. Het eerste
deel blijft dan onduidelijk.
Of is het een samenstelling van ‘a’ en het germ. *gal =
zingen, razen, het zingende of razende water. Aangezien
vogelnamen dit suffix vaker vertonen is te overwegen er
een aanduiding voor vogel in te zien. In dat geval zou
‘gaal’ vogelwater betekenen.
Een relatie met de PN Gale of Galo, een vleinaam bij
Galbrecht en Galfrid, is ook niet uitgesloten. In
Galder lijkt het element ‘gal’ afgeleid van *gald - haru
= onvruchtbare hoogterug, vgl. het mnl. gelde of het ohd.
galt = onvruchtbaar. Bij de Peesgal of Pesegal onder
Lieshout lagen de Lieshoutse beemden. Dit gebied werd in
1246 definitief eigendom van de monniken van Floreffe,
later Postel. De ‘piscaria de Dunouwen et Pesegal’
duidt op oude visrechten. (v.Berkel & Samplonius
1989:62; de Vries 1962:61; Buiks 1988 dl.21:8; Knoop &
Merkelbach 1987:56.)
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 1-4, 7, 9-15, 18, 19, 21 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Palsdonck |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Dicto palsdonc [HHI28-4 (1471)]
palsdonck [HH133-7 (1507)]
op
haselbergh in de palsdonck streckende aen den beekgraeff
[HHI47-41 (1621-1691)]
ex
palsdonc, genaemt den elshorst en uyten langenacker of
scuppenstreep bij de oliemolen [HHI63-53 (17141783)]
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging aan de Beekgraaf bij de Hazelberg. Het
eerste lid pals is misschien
pals
"palts" in de betekenis van 1) paleis, inzonderheid als
benaming voor de burchten
waar
de oude Duitse keizers zich bij afwisseling ophielden
voor de rechtspleging 2) het
gebied dat bij zulk eene palts hoorde en waaruit de
paltsgraaf zijn inkomsten trok (W.N. T.
-252). Mogelijk is hier de tweede betekenis van
toepassing.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel
|
Het is onzeker of het element ‘pals’ in de Palsehoeve
(te Erp) iets te maken heeft met het woord ‘palts’,
afgeleid van het lat. * palatium = paleis, ‘de burcht
die aan de keizer toebehoorde’ of ‘koningshoeve’. Niet
ondenkbaar is een afleiding van ‘palis’, wat een
hypothetische grondvorm zou kunnen zijn van paal + hees,
zoals bv. Molemans in Kolis de samentrekking ziet van
kool + hees. Meuwese ziet in zijn studie over Erp af van
een verklaring en meldt alleen dat veel pals-namen terug
te voeren zijn naar grondeigendom van de Palsehoef
aldaar.
v.Berkel & Samplonius 1989:145; Molemans 1976:1265;
Meuwese 1955:128.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 21-23 |
Opmerkingen:
|
Percelen nrs. 21-23 zijn in de periode 1190-1314
uitgegeven, en worden in de Helmondse cijnsregisters in
1406 vermeld als de beemd genaamd Palsdonc (prato
dicto palsdonc). Dat sluit nagenoeg uit dat de naam
een vroegmiddeleeuwse oorsprong heeft en dat hier ooit
een burcht gestaan heeft.
De hoogtekaart van 1965 geeft ter hoogte van perceel
21-23 een laagte aan, geen verhoging. De eigenlijke
Palsdonk lag in het deel
Hazelberg. Zie de
toelichting bij deel Hazelberg.
|
Naam:
|
Sneijervelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Een
kar hoy in geerbunders sneyersvelt [GVE12-29 (1778)]
een
hoijvelt en geregtigh. op middegael in de geerbuenders,
genaemt sneijdersvelt, groot ontr. 2 karren hoijgewas
[RAV110-244v (1793)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Geerbunders. Het eerste lid zal
de persoonsnaam Snijders zijn of
ook
de genitief van snijder "kleermaker". |
Ligging:
|
Perceel nr. 15 |
Opmerkingen:
|
Genoemd nar een eigenaar. |
Naam:
|
’t Speelvelt |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Spelevelt [GVE15-1l1 (1624)]
een
groesvelt op middegael genaemt 't speelvelt, ontr. 6
karren hoijgewas [RAV108-38v (1778)]
een
perceel teulland, groeskanten, houtwasch, pooting op den
boschweg ... op het middegaal genaamd het speelevelt [N
(1821)].
|
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging op het Middegaal.
Een
perceel waar veel gespeeld werd (door kinderen?) Zoals
bij speelhol, tuin, dien men er voor zijn genoegen op na
houdt; buitentuin, buitenverblijf (W.N.T. -2717).
Ligging aan een kleine verhoging in de bodem.
|
Verklaring door Beijers en Van Bussel: |
Dit element komt voor in Speelberg, Speelheuvel e.d. Er
bestaan t.a.v. het toponiem Speelberg diverse
hypothesen. Speelbergen zouden plaatsen zijn waar op
bepaalde tijdstippen een soort volksspelen werden
gehouden.
Andere auteurs menen dat het gaat om oude
gerechtsplaatsen, afgeleid van het ohd. ‘spel’ =
gesprek, verhandeling, beraadslaging of van ‘spile’ =
spitse, puntige staven waarmee gerechtsplaatsen konden
worden afgezet of omheind.
Ook is gedacht aan een afleiding van het lat. * specula
en een speelberg zou dan een berg zijn van waar men de
omgeving kon afspieden, een soort wachtheuvel.
Dittmaier zoekt het element ‘speel’ in de richting van ‘kirchspiel’,
ndl. kerspel en ‘dingspiel’, met de betekenis van
‘menigte’ en ook grondgebied of landstreek.
Bij Speelheuvel, met oudere varianten als ‘Spoelhovel’
of ‘Spuelhoevel’, is een verband met het mnl. spoel =
spoelwater en het ww. ‘spoelen’, dialektisch ‘spuelen’,
niet uitgesloten. Men kende vroeger zgn. spoelkuilen
waarin het groenvoer voor de dieren werd gespoeld.
Mogelijk zijn dergelijke kuilen ook gebruikt voor het
spoelen van de schapewol. Later gingen ze misschien
dienst doen als brandkuilen. Dubieus is de relatie met
‘spelde’, waarmee mogelijk het mnl. speldorn = witte
haagdoorn of meidoorn is bedoeld.(Bach 1963 dl.2:72;
Dittmaier 1956; Helsen 1978:91; Buiks & Leenders 1993
dl.6:803; Mennen 1992:278).
|
Ligging:
|
Perceel nr. 7 |
Opmerkingen:
|
-
|
Naam:
|
Vorstenbos Campke |
Vermeldingen door Cornelissen:
|
Vorstenbos campke landt in ossencamp [GVE12-21 (1778)]. |
Verklaring door Cornelissen:
|
Onbekende ligging in de Kampen of in de Nieuwe Kopen (zie
ossenkamp). Benoeming naar de ligging (alleen indien in
de Kampen). Het eerste lid kan ook de persoonsnaam
Vorstenbosch zijn die hier algemeen voorkomt.
|
Ligging:
|
Perceel nrs. 21, 22 |
Opmerkingen:
|
Waarschijnlijk genoemd naar een eigenaar.
|
|