In
Veghel en Sint-Oedenrode kwamen de ressorten van de parochie,
gemeint, schepenbank en bestuurlijk overeen. Dat was niet overal
zo, maar hier wel.
De gemeint
Welke huizen in 1310 gerechtigd waren in de gemeint van Veghel
kunnen we afleiden uit de zogenoemde ballingcijns. Dat was een
omslag van de cijns die de inwoners van Veghel aan de hertog van
Brabant moesten betalen aan de hertog van Brabant.
Voor meer
details over deze omslag zie
de toelichting op de ballingcijnzen. Op de volgende kaart is
het cultuurland te Eerde anno 1314 weergegeven, met de locatie
van de huizen belast met een ballingcijns.
We vinden
alleen balkcijnzen in het zuidelijke deel van Eerde. De huizen
in het noordelijke deel (en mogelijk ook nog enkele huizen in
het zuidelijke deel) behoorden niet tot de parochie Veghel en
waarom daarom niet gerechtigd in de Veghelse gemeint. Zie ook
De Eerdse
gedingen.
De parochie
Volgens een vonnis uit 1498
behoorden toen alle huizen te Eerde tot de parochie Eerschot (gewoonlijk
Sint-Oedenrode genoemd).
Dat Eerde oorspronkelijk nagenoeg geheel tot de parochie
Sint-Oedenrode hoorde wordt ook aangetoond door een oude
tiendkaart van Veghel van rond 1900. Op deze kaart zijn de
tiendklampen of percelen waaruit men de tienden te
Sint-Oedenrode betaalde blauw gearceerd.
Waarschijnlijk is er op een gegeven moment een afspraak gemaakt
tussen Veghel en Sint-Oedenrode over uit welk perceel waar de
tienden afgedragen werden. Wanneer die afspraak gemaakt zou zijn
is niet bekend. De bekende gegevens wijzen op vóór 1485,
mogelijk in het midden of derde kwart van de vijftiende eeuw.
Zie
“Hoe Krijtenburg Veghels
werd”. Tussen de twee blauw gearceerde gebieden lag
een strook jongere uitgiften, voor het later Veghelse deel
uitgegeven na 1541, dat is na de regeling tussen Veghel en
Sint-Oedenrode, vandaar dat uit dit gebied de tienden niet te
Sint-Oedenrode betaald werden, maar te Veghel.
Uit de tiendkaart blijkt dat ook uit de paar huizen met
landerijen aan de zuidelijke rand van Eerde die in 1310 gerechtigd waren in de Veghelse gemeint, vanaf de afspraak
tussen Veghel en Sint-Oedenrode de tienden te Sint-Oedenrode
afgedragen werden.
Op
de kaart staan alleen de tiendklampen getekend in het gebied dat
vanaf 1827 bij de gemeente Veghel hoorde. Volgens een verklaring
van 14 juni 1760 (OAA Sint-Oedenrode, inv. nr. 128.1) lagen er
in Eerde verscheidene klampen tienden waaruit men de tienden te
Sint-Oedenrode betaalden, namelijk:
-
den
Hoogenacker
-
den klamp
den Lagenacker
-
de tweede
klamp van den Lagenacker
-
de klamp
de Grinsvensche hoeve
-
de klamp
out Rooij oft Boven Rooij
-
een klamp
genaamd Clijnen Boven Rooij
-
de
Creijtenburgse tiende
-
de vlas
en vleestiende
Hieruit
blijkt dat ook uit het gebied dat in 1827 bij Sint-Oenderode
kwam te horen de tienden te Sint-Oedenrode betaald werden. Een
verdere bevestiging daarvan vonden we in de perceelsgewijze
beschrijving van alle percelen die volgens het maatboek van 1792
onder Veghel hoorden, maar waaruit de tienden te Sint-Oedenrode
afgedragen werden (resolutieboek II-B-8, 1796).
De landelijke belastingen
Tot 1438 werden de inwoners van het hertogdom Brabant hoofdelijk
aangeslagen voor de landelijke bede. De hoogte van de aanslag
was gebasseerd op het grondbezit. Lokale zetters stelden de
aanslag vast, samen met afgevaardigden uit Brussel.
In
1438 veranderde het systeem. Alle huizen in het hertogdom werden
geteld. Op basis van deze telling werd een omslag van het op te
brengen bedrag gemaakt over de dorpen, steden en kloosters. De
huizen in Eerde werden toen onder Sint-Oedenrode geteld, omdat
ze tot het bestuurlijk en rechterlijk ressort van Sint-Oedenrode
hoorden. Er waren nauwelijks plaatselijke belangen mee bemoeid,
omdat het opgehaalde geld afgedragen werd aan de rentmeester van
de hertog van Brabant.
Aan het einde van de zestiende eeuw tijdens de Tachtigjarige
Oorlog liepen alle plaatsen in de Meierij door de verwoestingen,
brandschattingen en hogere belastingen schulden op. De renten op
deze schulden werd als een plaatselijke dorpsbelasting over de
inwoners omgeslagen. In de praktijk combineerde men de omslagen
van de lands- en dorpslasten. Vanaf rond 1600 werd het wel
belangrijk uit welk huis en welk perceel waar belasting betaald
werd, omdat een deel van het opgehaalde geld voortaan voor het
eigen dorp bestemd was.
Een acte in
het Oud gemeentearchief van Sint-Oedenrode (inv. nr. 32, fol.
31-33) verwijst naar regelingen met Veghel op 21 december 1613,
18 januari 1614 en 15 mei 1618 en geeft een overzicht uit welke
percelen waar belasting betaald diende te worden.
Een
verklaring van 30-1-1662 geeft een overzicht van de situatie na
deze afspraken. In Eerde lag 55 bunder zaailand waaruit de
belasting te Sint-Oedenrode betaald werd. Andersom lag in
Sint-Oedenrode bij de kerk een perceelje waaruit de belasting in
Veghel betaald werd. Zie
de
toelichting op de grondbelasting voor meer details
over deze ontwikkeling.
Op de
volgende kaart is aangegeven uit welk perceel men in de
achttiende eeuw waar belasting (de verponding) betaalde. Enkele
percelen konden noch in het verpondingsboek van Sint-Oedenrode,
noch in dat van Veghel met voldoende zekerheid geïdentificeerd
worden. Deze percelen zijn niet gearceerd op de kaart. Enkele
van die percelen, zoals de klampen in de hei langs de grens met
Schijndel waren vermoedelijk onbelast. Uit het merendeel van de
andere niet gearceerde percelen werd de verponding te
Sint-Oedenrode afgedragen, omdat we het Rooise verpondingsboek
minder gronding en niet integraal bestudeerd hebben dan de
Veghelse verpondingsboeken.
Uit
onderstaande kaart blijkt dat uit het grootste deel van de
percelen in de achttiende eeuw de verponding te Sint-Oedenrode
betaald. Er zijn twee redenen waarom uit sommige percelen te
Veghel betaald werd.
- Uit
nieuwe uitgiften van percelen van de Veghelse gemeint van na de
afspraken in 1613-1618 werd in Veghel betaald.
- In
een aantal gevallen kocht een inwoner een perceeltje van de
Veghelse gemeint en verhuisde hij zijn huis vervolgens van de
Rooise grond naar het nieuw gekocht perceeltje. Hij hoefde
daarna niet meer jaarlijks te betalen voor het gebruik van de
Veghelse gemeint en beloofde voortaan de belastingen in Veghel
af te dragen. Dat was lucratief omdat de belastingen in Veghel
lager waren dan te Sint-Oedenrode. Zie
de Eerdse
gedingen voor meer details over deze verhuizingen.
Overleg met Schijndel
Tussen
1651 en 1655 werd er met Schijndel overlegd over de vraag uit
welke percelen waar belasting betaald werd. Uit de Veghelse
dorpsrekeningen:
1652-1653:
Opden 5en martij Micgiel Donckers ende Geryt Aert
Gerlings, Lambert Dircx, Geryt Geryts gevaceert tot Schyndel om
met de gemyntenaren van Schyndel te accorderen dat elck synen
landerijen, hoyvelden onder elcx palen gelegen souden
contribueren alwaer tselve is gelegen ter oorsaken van syen
verteert 5 gulden 18 stuyvers 2 ort
1654-1655:
Optten 10en augusti Goort Peter Rutten, Peeter
Claessen, Henrick Dirick Jacobs, Geryt Aerts ende Jan Jan Dircx
gevaceert tot Schyndell om te spreken met de regerders van
Schyndel aengaende Lochtscamp, verteert 38 stuyvers
1654-1655:
Ende daerenboven noch betaelt 3 gulden 10 stuyvers dat van oudts
was vertert door Geryt Geryts, Matys Peters ende Micgiel Arien
Donckers oyck ter oorsaken van Lochtscamp
1654-1655:
Optten 20en september den stadtholder, Goordt Peter
Rutten, Henrick Dirick Jacobs, Gerijt Aerts ende Henrick Peter
Elis gevaceert tot Schyndel aengaende Lochtscamp ende meer
andere sacken verteert voor ons contingente tsamen 10 gulden 7
stuyvers
1655-1656:
Optten 2en december den heere stadtholder Goort Peters, Geryt
Roefs, Matijs Peters ende Jacob Jansen vander Hagen gevaceert
tot Schyndel om de cartten wedersyts naer te sien om alle abusen
te voercomen in het stellen der cohieren, verteert 4 gulden 8
stuyvers
1657-1658:
Item cort Willem Verdussen dat hij tot Schyndel heeft betaelt de
contributie van Coppencamp, dwelck hem is goetcomende bij
schepenen gereckent 10 gulden 13 stuyvers1657-1658: Item
insgelycx cort Jan Henricx Jan Dircx van denselven camp, ad 6
gulden 13 stuyvers
1661-1662:
Hendrik Hensen brenght in voor fout van wegen Lochtscamp
hetwelck tot Schyndel contribueert, ieder ceel 4 stuyvers 8
penningen, facit de 12 celen 2-14-0
De dorpsbelastingen
Op 5 april 1658
(R65, fol. 63)
verklaarden de schepenen,
borgemeester en een aantal andere inwoners van Veghel
“dat die
regeerders van Vechell van allen ouden tijden soo verrre henne
kennisse is streckende gewoon sijn geweest haere ingesetenen te
setten ende tauxeren niet reelijck maer personelijck naer
advenant van haer bedrijff, welvaren ende vuijtganck van hen
vee, ter concurentie van de loopensaten die sij sijn
gebruijckende op den gront van Sint-Oedenrode, Schijndel oft
andere plaetsen, namentlijck die van der Eerde die naest Rode
woonen ende die landerijen aldaer gebruijckende, ende die
schaere daer van tot Vechel brengende, ende henne vee daer van
onderhouden, ende alsoo hen welvaren op de gemeijnte van Vechel
daer van treckende.”
De inwoners
gebruikten grond waaruit de belasting te Sint-Oedenrode (en
Schijndel) betaald werd. Als de inwoners van Veghel hen voor de
dorpsbelastingen in verhouding tot hun grond zou belasten, dan
zouden zij weinig of geen belasting betalen. Daarom werden zij
aangeslagen voor hun boerenbedrijf, hun welstand en aantal stuks
vee.
Op 20 februari 1698 stuurden de schepenen van Veghel een
aanmaning naar Rover Jan Rovers en Rut Hendrick Rutten, inwoners
van Eerde, en pachters van de hoeve Groodonk, die volgens een
klacht van de borgemeesters hun volgens de zetting te betalen
lasten van 1696 niet wilden betalen (II-B-56, 20-2-1698). Na een
schepenvonnis op 27 februari 1698 werd op 15 juli 1699 een
koeketel en een koperen handketel van Ruth Hendrick Rutten in
beslag genomen en verkocht om daarmee de schuld te voldoen
(II-B-56, 15 juli 1699).
Ruth Hendrick Rutten stuurde met nog zeven andere inwoners van
Eerde op 24 juli 1699 een brief naar de Raad van Staten waarin
zij tegen de gang van zaken protesteren. Enkele jaren geleden,
zo schreven zij, hebben de schepenen de inwoners van Eerde
aangeslagen met een nieuw soort dorpslast, door hen "bedrijff"
genoemd. Deze last werd betaald omdat zij gebruik maakten van de
Veghelse gemeint. De schrijvers van de brief zijn echter al
gerechtigd in de gemeint, en betalen ook de koningsbeden en
andere lasten met de naburen van Veghel (II-B-56, 24-7-1699).
Ruth Hendricx en Rover Jan Rovers waren pachters van de hoeve de
Grootdonck, die in 1583 het recht op het gebruik van de
Veghelse gemeint verworven hadden, doordat deze hoeve op
Veghelse grond herbouwd werd.
Dat de last genaamd
"het bedrijff" betaald werd voor het gebruik van de gemeint is
niet waar. Ze werden door Veghel wel als belastingplichtig
beschouwd, omdat ze de Veghelse gemeint gebruikten en door koop
van een stukje grond van de gemeint van Veghel en het verhuizen
van hun huis naar Veghelse grond. De belasting zelf was een
dorpsbelasting die diende om de dorpsschulden af te lossen en de
jaarlijks renten op die schulden te betalen. Of Veghel het recht
had om lieden uit Eerde die wel bij Veghel hoorden, maar uit de
meeste grond in Sint-Oedenrode belasting betaalden, op die
manier voor de dorpslasten aan te slaan is disputabel. Het lijkt
er op dat die lieden uit Eerde op die manier zwaarder belast
werden.
Op 18 september 1704 besliste de Raad van Staten in dit geschil
dat Veghel over mag gaan tot het innen van deze nieuwe last. De
betrokken inwoners van Eerde kondigden aan “het selve niet te
sullen betaelen.” Op 10 oktober 1704 kondigde de deurwaarder aan
over te zullen gaan tot executie, dat is de openbare verkoop van
het goed van de nalatigen. In het nauw gedreven schreven Jan
Janssen, Rover Janssen en Ruth Hendrick Rutten op 15 oktober
1704 een brief aan de schepenen van Veghel. Ze wezen er op dat
de betreffende inwoners van Eerde altijd alle lasten onder
Veghel betaald hebben, behalve het ten onrechte gevraagde "bedrijff", waarover de zaak nog hangende is. De regenten van
Veghel hadden in 1703 de pachters van de Grootdonck voor 44
gulden in de personele lasten aangeslagen, wat onredelijk hoog
was. De inwoners zijn gewillig de normale redelijke lasten te
betalen.
Desalniettemin hebben de regenten van Veghel die van Eerde doen
sommeren tot het betalen van dorpslasten over 1704, met een
bevel tot executie van de Hoog Mogenden zonder te specificeren
of het reële of personele lasten betrof. De deurwaarder stuurde
op 22 november 1704 als antwoord een lijst met bedragen die de
betrokken Eerdenaren over de periode van 1700 tot 1703 nog
schuldig waren. Ruth Hendrick Rutten was een bedrag schuldig van
“sijn oude bedrijven, wegens sijn huis staende op de Vechelse
grond” en wat hij niet betaald heeft in de verponding, en beden.
Hoe de zaak verder afliep is niet met zekerheid bekend. Van
executie was geen sprake, zodat er wel betaald zal zijn.
De ruzie om
Eerde
Op 27 juli
1717 kocht Gerard de Jong het erfsecretariaat van Veghel. Op 1
mei 1719 legde hij als secretaris de eed af in de raadkamer van
Veghel. Vrij snel ontstond er wrevel met de secretaris van
Sint-Oedenrode over het recht stukken in Eerde en Krijtenburg te
schrijven. Na veertien jaren gestechel sloten de secretarissen
een accoord. Op 7 december 1733, erkende de Rooise secretaris
Gualtherie onder sterke druk van zijn zwager Gerard de Jong
formeel de rechten van De Jong op Eerde en verklaarde hij dat de
grenzen van de gemeint van Veghel de grenzen van de
erfsecretariaten waren en dat daarmee Eerde tot het
erfsecretariaat van Veghel behoorde. Gualtherie beloofde ook dat
hij ervoor zou zorgen dat de huizen en landerijen te Eerde
waaruit de lasten te Sint-Oedenrode betaald werden, bij Veghel
zouden worden gevoegd.
De inwoners van
Sint-Oedenrode gingen daarmee niet accoord en wat begon als een
geschil tussen de secretrarissen leidde tot een ruzie tussen de
dorpen Veghel en Sint-Oedenrode. Voor een uitvoerige
beschrijving van dit geschil zie
"De ruzie om Eerde en Krijtenburg".
Dorpsbelastingen zijn een essentieel of definierend attribuut
van een bestuurlijk ressort. Met andere woorden als uit een
perceel in Sint-Oedenrode belasting betaald werd, dan was dat
perceel in principe Roois. Grenzen van gemeintes definieerden
dorpsgrenzen wel op veel plaatsen, maar lang niet overal.
Oorspronkelijk waren gemeintes geen deel van de organisatie van
het bestuurlijk dorp, maar zelfstandige instituties. Later
gingen de gemeintes wel op veel plaatsen op in het dorpsbestuur.
Gemeintes zijn dus geen definerende of essentiele attributen van
een bestuurlijk dorp. Met andere woorden, als een gebied binnen
de grenzen van een gemeint van een bepaald dorp hoorde, volgt
hier nog niet noodzakelijk uit dat dat gebied ook tot het
bestuurlijk ressort van die plaats hoorde. (Martien van
Asseldonk, De Meierij ontrafeld (proefschrift 2002),
passim.)
De
Veghelse secretaris De Jong zag dat anders. Eerde lag binnen de
grenzen van de gemeint en was dus Veghels. Dus mocht hij daar
schrijven en moest er te Veghel belasting betaald worden. Hij
moet daar heilig in geloofd hebben, gezien de verbetendheid
waarmee hij zijn strijd voerde. Dat ging op een gegeven moment
niet alleen meer over een paar centen. Hij ging ook over een
heilige overtuiging en wellicht prestige.
De
Raad van Brabant had geen duidelijk idee over wie er gelijk had,
Vegel of Sint-Oedenrode. In plaats van met een uitspraak te
komen en Sint-Oedenrode het gelijk te geven dat ze hadden,
stuurde de Raad van Brabant aan op een accoord tussen Veghel en
SInt-Oedenrode. Dat accoord werd uiteindelijk pas op 12 april
1764 gesloten. Ook daarna bleef men nog ruziën over details.
In
1754 werd door de secretarissen een lijst gemaakt van de Rooise
en Veghelse huizen. Die lijst diende als basis voor het accoord
van 1764. (Rode
GA, inv. nr. 126.4). Deze huizen zijn in de volgende tabel
opgenomen. In de tweede kolom staan de Rooise huizen, zoals de
in 1754 getekend
werd door
Jan de Weijer in opdracht van de inwoners van
Sint-Oedenrode.
Onder Sint-Oedenrode volgens de voorlopige lijst van
1754
|
Onder Sint-Oedenrode volgens de kaart van Jan de Weijer
uit 1754 |
Goort van Gerwe qq.
|
- |
De
weduwe van Jan Teunis van Eerd
|
nr.
13 de weduwe van Jan Teunis van Eerd |
de
weduwe van Aelbert Vervoort |
nr.
12 de weduwe Aalbert Lambers |
Aert
Habraken |
nr.
11 Joseph Becx, nu Aart Habraken, de Busch |
De
kinderen van Jan Hermens |
nr.
10 de kinderen Jan Hermens van Schijndel |
de
schoolmeester |
nr.
7 het schoolhuijs in D’Eerde |
Willem van Sutphen |
nr.
9 Willem Wouters van Zutphen |
Jan
Jacobs van der Meulen |
nr.
4 Jan Jacobs van der Meulen |
Anneke Claes Kemps |
nr.
5 Anneke, weduwe van Claas Teunisse van Haastenberg |
Jan
Aelbert Spierings |
nr.
1 de weduwe van Jan Aelbert Spierings |
Francis Deckers |
nr.
15 Francis Deckers |
Adriaan van Eerd |
nr.
2 Adriaan Mighielse van Eerd |
de
weduwe van Jan Rovers |
nr.
3 de weduwe van Jan Rovers van Groenendaal |
‘t
huijs van Jan de Wever eerst gebouwt |
- |
|
nr.
14 Anthonij Janz van Dungen |
|
nr.
22 Jan Willem Teunen |
|
nr.
21 de weduwe van Johannes Jan Geerts, het huis is in
1728 verzet naar de overkant van de weg naar Veghelse
grond |
|
nr.
23 heeft eertijds gestaan het huis van Lambert van den
Oever, staat nu over de straat |
|
nr.
24 Onder Rode, in dispuut tussen Roij en Veghel |
|
nr.
6 huis en hof en Rooms kerken huijs, daar den Roomse
priester woont |
|
nr.
8 Capel in D’Eerde |
|
nr.
16 hoeve ‘t Hartveld |
|
nr.
17 Dirk Aart Jan Willems (Krijtenburg) |
|
nr.
18 Peter van de Locht (Krijtenburg) |
|
nr.
19 Jan de Vroom (Krijtenburg) |
|
nr.
20 De weduwe van Jan Baltusse van de Rijdt, welke hoeve
eertijds aan de overzijde van de weg gestaan heeft en
toen onder St. Oedenrode hoorde. |
In
1764 werd afgesproken dat ook het huis met aangelag van Paulus
Aelbers Vervoort op de Cuilen, plus nog enkele nader genoemde
percelen, onder Rode zouden horen. (OAA Veghel, II-B-543,
12-4-1764)
Het maatboek van 1792
Op
de linkse kaart staat aangegeven uit welk perceel men in de
achttiende waar betaalde voor de verponding. Op de rechtse kaart
staat aangegeven welke percelen volgens het maatboek van 1792
onder Sint-Oedenrode hoorde (rood gearceerd) en welk perceel
onder Veghel (geel gearceerd). Op beide kaarten is het
Schijndelse gebied groen gearceerd.
Verponding te Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel
Maatboek 1792, Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel
Vergeleken met de verponding in de achttiende eeuw heeft Veghel
in Eerde in 1792 behoorlijk terreinwinst geboekt. Ongetwijfeld
heeft dat te maken met het accoord van 1764, maar er is meer aan
de hand. Kennelijk werd in 1792 ook de regel gevolgd: als het
huis onder plaats X hoorde, dan behoorde ook het aangelag onder
plaats X. Dat heeft Veghel veel voordeel opgeleverd. Uit de
hoeven op Grootdonk werden bijvoorbeeld uit alle percelen in
Rooi belasting betaald. In 1583 verhuisde de hoeve naar een
perceeltje gekocht van de Veghelse gemeint. Daarna werd uit dat
kleine perceeltje belasting te Veghel betaald, maar de rest
bleef voor de verponding in Rooi belastingplichting. In 1792
kwam ook de rest onder Veghel. Mogelijk speelde er nog andere
factoren een rol. Het effect was in elk geval dat vanaf 1792
ongeveer de helft van alle percelen te Eerde Veghels waren.
De grenzen vastgesteld
in 1827
Op
27 mei 1827 werd de gemeentegrens tussen Veghel en
Sint-Oedenrode vastgesteld door Jan van Homberg, burgemeester
van Sint-Oedenrode, geassisteerd door assessor Arnoldus Kock en
door Arnoldus van Roy, burgemeester van Veghel, geassisteerd
door assessor Lambertus van den Bosch en twee leden van de
gemeenteraad van Veghel.
Ter hoogte van Krijtenburg werd de grens van de gemeint als
gemeentegrens aangewezen, zodat heel Krijtenburg tot Veghel
behoorde. Ter hoogte van Eerde raakte men de grens bijster. Ook
hulp van enkele inwoners van Eerde, bracht weinig soelaas. Het
relaas van de burgemeesters schrijft dat ‘de onregelmatigheid
der van aloud gesustineerde scheiding [het] onmogelyk maakte
dezelve op alle parcelen te kennen of voor aannemelyk te
beschouwen en weshalve wy burgemeesteren, assessoren en leden
van den raad in het hoofd dezer genoemd in der minne zyn
overeengekomen, om andermaal aan het gemelden aaneenraking van
de gemeenten St. Oedenrode, Veghel en Schyndel te beginnen, de
oude grondscheiding te volgen, in zooverre dezelve te volgen was
en voorts de onbekende of onregelmatige gedeelten naar best
denken te wyzigen en daar van omschryving te doen als volgt’,
waarna een geheel nieuwe verdeling van Eerde gemaakt werd.
Dat leidde er toe dat een aaneengesloten gebied Roois werd.
De
grenswijzinging van 1966
In 1966 werd
er tussen Veghel en Sint-Oedenrode
overlegd over Eerde. Met
inspraak van de inwoners van Eerde werd toen besloten dat Eerde
voortaan onder Veghel zou horen. Kort daarna kreeg Eerde haar
gemeenschapshuis De Brink. Hiermee werd een proces van
geleidelijk toenemende Veghelse invloed in Eerde dat in 1583
begonnen was met het verplaatsen van de boerderij van de hoeve
Grootdonk, afgesloten.
Martien van Asseldonk
|