Het ontstaan van deze site

De oudste vermelding van Veghel luidt "Vehchele" en dateert uit rond 1225. Dat zegt iets over de spelling van de naam en de betekenis, dat -le op het einde zou op -loo ofwel bos kunnen wijzen. Een wat later bericht dateert uit 1310 als de inwoners van Veghel een charter krijgen van de hertog van Brabant voor het gebruik en beheer van de woeste gronden. Geleidelijk nemen de berichten toe en krijgen we een beeld over het leven in Veghel in vroegere tijden. Kaarten met enige mate van detail verschijnen pas in de achttiende  en negentiende eeuw. Hoe Veghel er in de middeleeuwen uitzag weten we gewoon niet.

Stel je nu eens voor dat leden van de heemkundekring bij een verhuizing de sleutel van de oude dorpscomme vonden en die kist met veel moeite en kruipolie, nadat ze hem op zijn kant hadden gezet open kregen. En daarin hele oude charters en documenten vonden,  waaronder een wonderbaarlijk gedetailleerde kaart van Veghel met het jaartal 1190. Er staat precies getekend welke gronden prive-bezit waren, en er staan ook veel namen bij. Die dateren - zo blijkt - wel vaak uit latere perioden, maar soms ook nog uit de late middeleeuwen. Zo'n vondst zou zeker opzien baren. Historicie en archeologen zouden die unieke kaart willen bestuderen, omdat het iets zegt over ouderdom van percelen, en dat willen vergelijken met bijvoorbeeld bodemgegevens.

En nu het goede nieuws. In het voormalige raadshuis werd een oude sleutel gevonden die op de dorpscomme van Veghel leek te passen. Na veel moeite sprong de dorpscomme open, nadat Jan van Boxmeer met wat kornuiten die kist op zijn kant legden, zodat de druk van de zware deksel van het slot kwam. Het tweede goede nieuws is dat we nu bijna die unieke en waardevolle kaart uit 1190 voor ons hebben. Alleen kwam die kaart niet uit de comme. De comme bleek helaas leeg. Die kaart uit 1190 is op een andere manier "gevonden". Die kaart is gereconstrueerd aan de hand van allerlei historische bronnen uit verschillende archieven. Hoe is zoiets mogelijk?

Op 3 oktober 1978 belden mijn broer Mari en ik aan bij pastoor Verra in het klooster van Zijtaart. We vroegen of we de parochieregisters mochten inzien. “We willen onze stamboom gaan uitzoeken,” zeiden we. En daarmee begon eigenlijk mijn historisch onderzoek. Een ander belangrijk moment was toen ik in 1979 op bezoek ging bij de secretaris van Brabant Heem in Eindhoven en van hem alle beschikbare oude jaargangen van Brabants Heem kocht. Voor het eerst boeide die Brabantse geschiedenis me.

Die stamboom was grotendeels klaar – voor zover zoiets ooit afgerond is - toen mijn vrouw en ik in maart 1981 naar Kenya vertrokken, om er in de krottenwijken van Nairobi te gaan werken. De dozen met stamboom gegevens verhuisden naar de opslag. Tijd om het verleden los te laten en de wereld in te trekken. Ik liet dat verleden wel los, maar de stamboom liet mij niet los. Bezoekers brachten nagekomen brieven en gegevens mee, en via brieven bleef ik er mee bezig, internet bestond nog niet. Bij het eerstvolgende verlof nam ik alle gegevens mee naar Kenya om de zaak goed uit te werken.

In 1985 keerden we terug naar Nederland. Ik verdiepte me in de Asseldonkse Hoef op Jekschot en mijn onderzoek verbreedde zich voor het eerst naar de geschiedenis van Veghel. Er verschenen artikeltjes van mij in het Veghelse Heemkundeblad. Ik kon het goed vinden met Wim Cornelissen, de archivaris van het streekarchief te Veghel, die me eens op chocoladebollen tracteerde, omdat via mij het archief van de heerlijkheid Jekschot boven water was gekomen. “Als ik iets voor je kan doen, zeg het maar,” zei Wim. “Nou,” antwoordde ik, “er is misschien wel iets. We vertrekken binnenkort naar Sri Lanka om daar te gaan werken. De tropenavonden zijn lang en we hebben geen televisie. Ik zou graag een kopie van de cijnsboeken en leenboeken van Jekschot meenemen om die te bewerken. En, als het kan, ook de cijnsboeken van Helmond betreffende Veghel.” In die Helmondse cijnsboeken had ik nog een heel oude tak van de Van Asseldonken gevonden. Misschien kon ik er meer over te weten komen. "Komt voor elkaar,” zei Wim.

En zo vertrok ik in de zomer van 1986 met kilo’s papier naar Sri Lanka. De Jekschotse gegevens waren snel geklaard. De Helmondse cijnsboeken waren een hardere noot om te kraken. Die waren in het Latijn. Ik was voor mijn vertrek in Sint-Oedenrode met pater Wiro Heesters gaan praten, een bekende historicus. “Het Latijn is het probleem niet,” zei hij. “Dat zijn maar een paar termen die steeds terugkomen.” “En de bedragen?” “Geen idee,” antwoordde pater Wiro. “Daar heeft volgens mij nog nooit iemand goed naar gekeken.”

In 1987 koppelde ik in Sri Lanka de gegevens van de verschillende cijnsboeken aan elkaar. Er bleek een verband te bestaan tussen de grootte van de percelen en de bedragen. De percelen werden kennelijk tegen een bepaald tarief van de gemeente gekocht. Er waren twee soorten penningen, oude en nieuwe penningen, die ongeveer 80 % van de waarde van de oude penningen had, zo bleek uit de omrekening van de bedragen in een zeventiende eeuws cijnsboek. De nieuwe penning was kennelijk een munt van latere datum. Omdat de heer van Helmond zijn cijnzen in 1314 van de hertog van Brabant had gekregen, vermoedde ik dat de nieuwe penning rond 1250 door de hertog geïntroduceerd zou zijn.

Ik kon nu uitrekenen dat er tussen 1250 en 1314 in Veghel 75 bunder grond van de gemeente gekocht was, ofwel gemiddeld 1,2 bunder per jaar. Als er vóór 1250 ook gemiddeld 1,2 bunder per jaar verkocht was, dan werden de eerst percelen rond 1190 tegen een cijns uitgegeven. Wie begon daar dan mee? Veghel hoorde bij het graafschap Rode (Sint-Oedenrode) dat toen in handen was van de graaf van Gelre. Die graaf zou er wel mee begonnen zijn. In januari 1988 werden deze bevindingen in het Veghelse heemkundeblad gepubliceerd. De berekening is later verder verfijnd en bijgesteld. Zo werden oude penningen ook na de introductie van de nieuwe penningen nog gebruikt en bleken nieuwe penningen al rond 1210 geïntroduceerd te zijn. Ook werd de berekening herhaald voor alle plaatsen in Peelland samen. De conclusie bleef hetzelfde.

Het artikel werd nauwelijks opgemerkt. De meeste historicie zijn ook geen rekenaars en wantrouwen een abstracte benadering. Ik wist niet hoezeer mijn redenering afweek van de gangbare opvatting. In de oudere literatuur wordt het ontstaan van de hertogelijke cijnzen gezocht in domein- of landgoederen, die uiteen vielen en tegen tegen een cijns uitgegeven werden. Als ik begonnen was met de literatuur zou ook ik, uit respect voor al die geleerdheid, waarschijnlijk dat dwaalspoor gevolgd hebben. Nu had ik geschreven dat de cijnzen van de hertog van Brabant en heer van Helmond grotendeels “ontginningscijnzen” waren, wat tegenwoordig algemeen geacepteerd wordt.

Op een dag, eind 1989, schoot me te binnen dat er in het handschrift van Brock over de Meierij iets over het graafschap Rode stond. Ik trok dat boek van de plank, sloeg het open en staande voor de boekenkast, zag ik het lijstje namen met plaatsen waar de Rooise “costuymen” of recht gebruikt werd. Dat waren nagenoeg dezelfde plaatsen als de cijnskring Helmond. Dit kon geen toeval zijn, dit bevestigde mijn theorie. In maart 1990 werkte ik dit verband verder uit in een artikel in “Vehchele”. Daarna bleef ik het graafschap Rode en de geschiedenis van Peelland bestuderen.

In 1993 bood ik een verder uitgewerkte versie van mijn ideeën aan voor publikatie in Helmonds Heem. Jeroen van der Heijden, archivaris in Helmond, zag we wel wat in. Het verhaal verscheen in 1994 als een dubbelnummer in Helmonds Heem. Dr. (later professor) Arnoud-Jan Bijsterveld zat toen in Amerika en kreeg het toegestuurd van een tante in Mierlo. Voor het eerst kregen mijn bevindingen belangstelling van een professionele historicus. In 1996 verscheen het verhaal in Brabants Heem. Het waren opstapjes naar het grotere podium.

Eind 1996 begon ik het oudste cijnsboek van 1340 de hertog van Brabant integraal te bewerken, wat leidde tot een publicatie in het Brabants Historisch Jaarboek in 1999. In 1998 begon mijn promotieonderzoek wat leidde tot een proefschrift in 2002 over het ontstaan van de dorpsbesturen en de bestuurlijke indeling en grenzen in de Meierij. Als je weet wie er rond 1190 belasting inde, weet je wie er de baas was. Bovendien zegt de organisatie van de inning van die belasting iets over de organisatie van de samenleving. Met behulp van die nieuwe informatie kon ik de bestuurlijke indeling van rond 1190 nagenoeg helemaal ophelderen, inclusief de omvang van het dat dan mysterieuze graafschap Sint-Oedenrode en de geografie van de “eninge van de Kempen” waarover alleen nog maar gespeculeerd was. Het proefschrift werd gevolgd door vervolgstudies naar een oude tolweg door de Kempen (met Karel Leenders) en een oude Tolweg in de omgeving van Loon-op-Zand. Later deed ik onderzoek naar de middeleeuwse situatie in Bergeijk en in 2011 werd voor alle plaatsen van de Meierij bestudeerd wie er als eerste gezag had over de wildernis. Dat laatste als een reactie op het proefschrift van Hein Vera die het gezag op de wildernis opnieuw koppelde aan de oude domeingoederen. Ik dacht dat ik dat lijk voorgoed begraven had. Een paar berekeningen in 1987 onder de klapperbomen in Sri Lanka hadden me een heel eind gebracht.

In 1990 was ik aan een tweede lijn van onderzoek begonnen. Als ik de cijnzen van de hertog van Brabant en de heer van Helmond aan de juiste percelen zou koppelen, dan wist ik wanneer die percelen van de gemeente gekocht waren. Dan zou ik een kaart van Veghel van eind twaalfde eeuw kunnen tekenen, en van elk moment daarna, tot aan de invoering van het kadaster in 1832.

Ik houd van kaarten. Een kaart geeft de indruk dat je in een helikopter boven een landschap zweeft. Het doet je ontsnappen uit het hier en nu. Toen ik als zestienjarige in Den Bosch op school een tijdje niet zo goed in mijn vel zat, tekende ik plattegrondjes van Zijtaart, dan was ik weer thuis.
Mark Jenkins schrijft in To Timbuktu: “maps encourage boldness. They’re like cryptic love letters. They make anything seem possible”. Een kaart brengt je naar verre landen, naar het verre verleden en naar buitenaardse planeten. Een kaart is virtual reality. Vanaf 1979 had ik zowat elke historische kaart van de Meierij aangeschaft die ik te pakken kon krijgen.

Vanuit die passie besloot ik in 1989 om een reconstructie van Veghel te gaan maken. In Brussel en Den Bosch liet ik alle opeenvolgende hertogelijke cijnsboeken kopieren, die ik bewerkte en aan elkaar koppelde. Nu doemde er een probleem op. De betalingen van de hertogelijke cijnzen hielden eind achttiende eeuw of soms al eerder op. Die percelen kon ik dus niet aan het kadaster van 1832 koppelen. Daarvoor diende ik eerst de geschiedenis vóór 1832 van elk perceel te kennen.

Archivaris Wim Cornelissen wilde me opnieuw helpen. Die liet in 1990 alle Veghelse verpondingsboeken en enkele maatboeken voor me kopiëren en liet ze netjes inbinden. Het ging over tientallen kilo’s papier die allemaal mee naar Sri Lanka gingen.  Zelfs de rugzakjes van mijn kinderen zaten vol papier. Mijn zoontje van zes, zeulde op Schiphol eens moeizaam met zijn rugzakje en zei bezorgd: “Het vliegtuig zal toch wel op kunnen stijgen, papa? Maar het zal wel niet zo hoog kunnen vliegen deze keer.”

Tussen 1991 en 1996 ging veel van mijn vrije tijd in deze reconstructie zitten en toen had ik ongeveer een kwart van Veghel af, het deel van het kerkdorp Zijtaart, waar ik geboren en opgegroeid was. Ik was er inderdaad in geslaagd om de cijnzen aan percelen te koppelen en kaarten vanaf rond 1190 te tekenen. In 1993 overleed Cornelisse, de stroom copieen uit Veghel stagneerde en mijn tempo nam af. Ik had het ook steeds drukker, ik was een boerderij begonnen in Sri Lanka en bouwde er een huis. In 1996 had ik er helemaal genoeg van. Het kostte me al met al teveel tijd. Ik had een jong gezin en wilde ook wel weer eens iets anders, zoals een verhalenboek schrijven.

Geschiedenis liet me weer niet los en eind 1996 was ik in Nederland vanwege het overlijden van mijn vader en toen nam ik een copie van het oudste cijnsboek van de hertog van Brabant mee, om dat te bewerken. Toen dat klaar was, concentreerde ik me tot 2002 op mijn andere lijn van het onderzoek, mijn proefschrift. Daarna deed ik wat “licht” historisch werk, zoals het schrijven van een enkele wetenschappelijke artikelen voor het Noord-Brabants Historisch Jaarboek, het bewerken van de oudste deeltjes van het Veghels Rechterlijk Archief, het op internet zetten van de stamboom van de familie Van Asseldonk, het samenstellen van de website OudZijtaart.

Toen dat eind 2008 allemaal redelijk op de rails stond, dacht ik: “Wat nu?” De reconstructie waarmee ik twaalf jaar eerder gestopt was, was gemaakt net in de tijd dat ik mijn eerste computer had. Die computer was ondertussen al een paar keer vervangen, maar ik had de oude harde schijven bewaard. Bovendien was ik bij het onderzoek naar OudZijtaart in het streekarchief van Veghel de discettes van mijn reconstructie van Zijtaart tegengekomen. Die had ik destijds naar Wim Cornelissen gestuurd, die ze vervolgens uitprintte. Een paar discettes werken niet meer, maar met mijn oude harde schijven erbij kon ik de alle bestanden redden en van Wordperfect omzetten in Word.

In 2009-2011 koppelde ik ook voor de rest van Veghel de gegevens van de verpondingsboeken aan het kadaster van 1832. Zoals gezegd was Wim Cornelissen inmiddels overleden, het streekarchief in Veghel was opgeheven. De tijden waren veranderd, de kinderen waren de deur uit, mijn vrouw overigens ook. Uitprinten was uit de tijd, internet was het meest aangewezen medium. Op 19 november 2011 werd deze site gelanceerd en werden de eerste delen van Veghel on-line gezit. Veertien maanden later op 19 januari 2013 werd het laatste van de 167 delen vanuit een hotel in Dubai ge-uplaod en stond heel Veghel online: de geschiedenis van vier- tot vijfduizend percelen en van honderden huizen. In 2012 had ik er hard aan gewerkt vanuit mijn werkplekken in Nederland, Sri Lanka, Bangladesh, Afghanistan, Cambodia en als laatste Dubai, op doorreis naar Afghanistan. In het digitale tijdperk doet het er niet meer toe waar je bent.

 

Wat doe je als je iets afrond waar je 27 jaar eerder mee begonnen was? Een vreugdedansje maken, op het bed springen en op je hoofd gaan staan van blijdschap? Ja, allemaal gedaan. Maar tijdens de laatste klikken van het laatste deeltje liepen er ook een paar tranen over mijn wangen. In gedachten was ik terug in 1986. Joke, toen nog mijn vrouw, riep, "Thies, kom je eten, het eten staat op tafel." "Ik kom zo," riep ik terug, "ik ben bijna klaar." Bijna klaar? Dat zou 19 januari 2013 worden, alleen in een hotelkamer in Dubai. Had ik al die tijd niet beter kunnen besteden, aan mijn vrouw en kinderen bijvoorbeeld? Nu de conclusies en het boek nog.


Martien van Asseldonk

Toelichting     Downloads     Thema's     Kaart van Veghel