Kroniek van het jaar 1844
Nieuwe Tilburgsche Courant.
d.d. 7-9-1907, dageditie. |
|
In 1843 en 1844 brandde het om de haverklap te Veghel:
nu op het Middagmaal (lees: Middegaal – mva), dan op de
Leest, dan in de Stad, dan op ‘t Seytaert, dan op het
Ven, dan op ‘t Soffelt (Zondveld). De lui waren
verslagen; niemand was zeker van zijnen nacht.
Op zekeren Zondag kwam de pastoor van Miert op de
predikstoel en zei: “Parochianen, het heeft veel
gebrand in de gemeente, maar ik zeg u, het zal ophouden:
Weest allen gerust, het zal niet meer gebeuren.”
En
de eerste brand daarna was op Kerstdag 1856 of 1857, bij
een klompenmaker, zijn naam is me ontschoten, maar hij
woonde tegenover Peer Coppens, die het beste brood van
‘t geheele dorp bakte. Zijne vrouw stookte te hard onder
de middagpot – ik geloof ‘t was erwtsoep – waardoor het
spek en ham, die in de schoorsteen te rooken hingen,
vuur vatten.
|
BHIC,
toegang 7698, inv. nr. 141, brieven aan de brugemeester |
|
Op 14 december 1844 schreef een Veghelse arts een brief
aan de burgemeester. Hij had bij de burgervader al
eerder enkele keren mondeling geklaagd over
kwakzalverij, want die kostte hem klandizie. Er was niet
tegen de kwakzalvers opgetreden, ‘zoodat’, zo schrijft
de arts ‘daardoor de onbeschaamdheid der schuldigen
merkelijk gestijft schijnt te zijn’.
Een van de
kwakzalvers die de arts noemde woonde op Zondveld
(huidig adres
Jekschotstraat 3). Het was Bert, zoon van Godefridus Vervoort, die door de mensen meestal Bert
Goorde genoemd werd. Hij had de Veghelse smid Piet van
Lankvelt behandeld en zelfs geopereerd.
|
|