Kroniek van het jaar 1810
R187, foto 463 (28-1-1810) |
|
Voor schepenen van Veghel verscheen Johannes Burgers,
inwoner van Veghel, die verklaarde dat zijn neef Jan Rut
Burgers, theologie studeert in Halder
(Sint-Michielsgestel) en van plan is "den geestelyke staat als Roomsche
Catholiek werelds priester te aanvaarden." Om priester
te zijn heeft Jan - zo eist de kerk - inkomsten nodig,
en wel 150 Hollandse guldens per jaar. Omdat Jan geen
kerkelijke inkomsten heeft, dient de familie garant te
staan voor die inkomsten. En dus belooft Jan's oom
Joannes Burgers in geval van nood aan
zijn neef Jan Rut Burgers jaarlijks dat bedrag te
betalen .”
Priester Jan Burgers was op 20
juli 1784 geboren in het huis dat nu adres
Pater Vervoortstraat 26 heeft, hij was het enige
kind van Rut Burgers. Zijn vader Rut Burgers was geboren
op
Leinserondweg 17, als zoon van Corstiaen Burgers en
Jenneke Matheus Wilbers. Rut Burgers had een broer, (dat
was dus een oom van priester Jan Burgers) die ook
priester was. Dat was Willibrordus Burgers, die pastoor
is geweest in Someren, waar hij op 18 april 1838
overleed.
Ook Petrus Smits uit Veghel, klasgenoot
van Joannes Burgers, werd toen priester gewijd.
|
M. van den
Nieuwenhuizen, 'Schets van het Lager
Onderwijs in Veghel 1795-1860', in Van
Vehchele tot Veghel, 1981, 64-69 en
1982, 1-5; doc. Antoon Vissers; GA
Veghel, OAA Veghel, resoluties van het
dorpsbestuur, inv. nr. II-B-13, fol. 195;
II-B-14, fol. 99v, 90v, 99v en 102; GA
Veghel, notulen van de gemeenteraad van
Veghel, inv. nr. 17, fol. 49; BHIC,
toegang 161, inv. nr. 10 28 en 33;
toegang 17, inv. nr 10857. |
|
In 1810 liet de gemeente op haar kosten 'op den gehucht Zijtaart, als
in het centrum van den vier gemelde
gehuchten gelegen', een schoolgebouw
neerzetten. De school werd in 1810 in
gebruik genomen. Het lokaal was
aanvankelijk slechts 5,15 lang, 4,31
meter breed en was 2,43 meter hoog. De
opvolger van dit gebouw heeft nu adres Pater Vervoortstraat
3.
Op 13 juli 1810 werd
Lambertus van Dam, die toen in Erp een
winkel en herberg had, een tijdelijke
aanstelling als onderwijzer aan de
Zijtaartse school gegeven. Van Dam had op
11 oktober 1809 het examen voor de vierde
(en laagste rang) van onderwijzer
afgelegd in lezen, schrijven, rekenen en
enige didactiek; een jaar later haalde
hij zijn derde rang. De gemeente Veghel
verkeerde in het vertrouwen dat het
salaris van de schoolmeester door het
rijk betaald zou worden. In
Sint-Oedenrode werden immers al vier
onderwijzers door het rijk betaald en in
Veghel nog maar één. Het rijk kwam niet
over de brug met het betalen van het
salaris van de Zijtaartse schoolmeester,
onder andere omdat Nederland in juli 1810
ingelijfd werd bij Frankrijk. Van Dam
leed armoe. In 1810 besloot de gemeente
om Van Dam's salaris voorlopig maar te
betalen.
Op 18 september 1810
besloot de gemeente om gemeentegrond
(heide) aan de Doornhoek en op Zijtaart
te verkopen om de bouw van de school te
kunnnen bekostigen. Vervolgens werd
echter nagelaten om daarvan de
aannemer, Jan Vervoort uit
Sint-Oedenrode, te betalen. De aannemer
klaagde daar op 17 februari 1813 over in een brief aan de gemeente.
|
BHIC, Bevolkingsregister van
Veghel van 1810, kroniek van 1709 |
|
Met het
bevolkingsregister van 1810 is de bevolking van de vier
gehuchten die later Zijtaart gingen vormen
gereconstrueerd. Enekle huizen aan de Doornhoek de later
niet bij Zijtaart hoorden (in 1709 3 en in 1810 5
huizen) zijn meegnomen, en 2 huizen aan de Biezendijk
die in 1709 en 1810 onder Sint-Oedenrode hoorden, maar
later wel bij Zijtaart hoorden niet. Vergelijking met 1709 leverde het
volgende op:
Bevolking:
|
1709 |
1736 |
1810 |
Aantal
woningen |
85 |
85 |
96 |
Totaal
aantal gezinsleden |
381 |
388 |
487 |
Inwonende
personeelsleden |
47 |
62 |
118 |
Totaal
aantal inwoners |
428 |
450 |
605 |
Gemiddeld
aantal bewoners per huis |
5.0 |
5.3 |
6.4 |
Conclusies:
In de
periode 1709-1810 nam het aantal bewoonde huizen toe van
85 naar 94. Niet alle ongetrouwde kinderen woonden thuis,
sommige werkten elders. Aan de andere kant woonden er
weer knechten en dienstmeiden uit andere gezinnen in.
Als we er van uitgaan dat dit elkaar compenseert, dan
nam de gemiddelde gezinsgrootte in de achttiende eeuw
fors toe: van 5,0 naar 6.4 personen.
Personeel:
|
1709 |
1736 |
1810 |
Aantal
huizen met personeel |
28 (33 %) |
34 (40 %) |
48 (51 %) |
Knechten van
16 jaar en ouder |
17 |
15 |
44 |
Dienstmeiden
van 16 jaar en ouder |
28 |
27 |
48 |
Knechten van
7 tot en met 15 jaar |
2 |
8 |
14 |
Dienstmeisjes van 7 tot 15 jaar |
0 |
12 |
12 |
Totaal
aantal personeelsleden |
47 |
62 |
118 |
Gemiddeld
aantal personeel per huis |
1,7 |
1.8 |
2,5 |
Conclusies:
Het aantal huizen met
personeel in dienst nam toe van 33 % naar 51 % van het
totaal aantal huizen. Het gemiddeld aantal
personeelsleden per huis (voor de huizen met personeel)
nam toe van 1,7 naar 2,5 personen.
We concludeerden in 1709 en 1736 dat arme huisgezinnen zich
in veel mindere mate personeel konden veroorloven an
niet-arme gezinnen. De toename in
het in dienst nemen van personeel zal daarom samenhangen
met toenemende welvaart.
In de achttiende eeuw
veranderde er ook veel in de landbouw, zoals de opkomst
van kunstmest en het aanpakken van grootschalige
ontginningen. Maar wat voor effect die veranderingen ook
hebben gehad op de vraag en aanbod van personeel: gemiddeld
genomen hadden die veranderingen evenveel effect op de
situatie thuis dan bij andere boeren. Dat kan daarom de
toename van personeel niet verklaren. Indirect was er
wel een effect. Door de ontwikkelingen in de landbouw
nam de welvaart wat toe, waardoor meer mensen zich
personeel konden veroorloven.
In 1709 vonden we geen personeel jonger dan 16, behalve
twee jongens die met schapen de hei op gingen. In
1736 was Zijtaart veranderd. Maar liefst 1 op de 3 van
alle personeelsleden waren toen jonger dan 16
jaar, zowel meisjes als jongens. Er zijn twee redenen
aan twee wijzen voor deze ontwikkeling: de grotere
gezinnen, en de boeren hadden het iets beter dan een
eeuw geleden en meer boeren konden zich meer personeel
veroorloven. Zowel vraag als aanbod waren toegenomen. De
groei van de jeugdige personeelsleden vond voornamelijk
in de periode 1709-1736 plaats.
Tussen 1736 en 1810 groeide het aantal volwassen
personeelsleden, terwijl het aantal knechten en meiden
onder de 16 ongeveer op hetzelfde peil bleef hangen.
Leeftijd |
|
Aantal |
|
|
|
|
|
7 jaar |
|
0 |
|
8 jaar |
|
1 |
|
9 jaar |
|
1 |
|
10 jaar |
|
0 |
|
11 jaar |
|
3 |
|
12 jaar |
|
3 |
|
13 jaar |
|
5 |
|
14 jaar |
|
5 |
|
15 jaar |
|
8 |
|
|
|
|
|
|
|
26 |
|
Net als in de eerste helft van de twintigste
eeuw was in 1810 13 jaar de leeftijd waarop veel
kinderen bij andere boeren gingen werken. Ook 11 en 12
jarige knechtjes en dienstmeisjes kwamen wel voor. Een
heel enkele dienstbode was zelfs jonger dan 11 jaar.
|
BHIC, toegang 7698, inv. nr.
2736. |
|
Dienstplichtige militairen van de
lichting 1810:
Gehucht |
Familienaam |
Voornaam |
Geb. datum |
Zondveld |
Burgers |
Peter Jan |
2-2-1790 |
|
|