Foto's Huizen Kroniek

De ruzie tussen Veghel en Sint-Oedenrode om Krijtenburg


GA Veghel, inv. nrs. II-B-51 t/m 57; GA Sint-Oedenrode, inv, nrs. 126  t/m 128.   De dorpsruzie begon met een verkoop op Krijtenburg. Op 6 juni 1719 werd Maria, weduwe van Jan Mijsen Verhagen, die te Krijtenburg woonde (nu adres Biezendijk 31), in Veghel begraven. Het huis waar Maria woonde stond binnen de grenzen van de gemeenschappelijke gronden van Veghel, maar de belastingen werden in Sint-Oedenrode betaald. Na de begrafenis werd het gewas dat op het veld stond verkocht. Op 2 juli 1719 stuurde de Veghelse secretaris Gerard de Jong een bericht naar zijn Rooise collega dat die binnen de grenzen van Veghel zijn ambt niet mocht uitoefenen. De Jong hield zelf de openbare verkoop van het gewas op het veld en schreef ook de betreffende stukken. De secretaris van Sint-Oedenrode was verontwaardigd.

In die tijd waren de dorpsbelastingen in Sint-Oedenrode veel hoger dan die in Veghel. Daarom werden tussen omstreeks 1700 en 1730 veel huizen gewoon verzet. Met de boerderijen van toen, gebouwd op spanten, was dat niet zo'n probleem. Men kocht dan een perceel van de heide van Veghel, bijvoorbeeld naast het huis of aan de overkant van de weg, en men verzette het huis een klein eindje. Daarna woonde men in Veghel (want op Veghelse grond) en daar hoefde minder belasting te betalen. Vooral in Eerde werd dat toen veel gedaan. Ook het huis dat nu adres
Biezendijk 27 heeft is in die tijd verzet door de eigenaar Jan van de Rijt. Eerder stond het aan de andere kant van de Biezendijk en behoorde het tot Sint-Oedenrode. Rooi verloor hierdoor inkomsten, maar kon niet meer doen dan kwaad worden. Wat ze deden.

Helena Peeter van de Logt, weduwe van Johannes de Gruijter, woonde in 1793 op het Everse, maar ze was geboren op Krijtenburg in het huis dat nu adres
Biezendijk 32 heeft. Tot haar twintigste woonde ze daar bij haar ouders. Hierna was ze buitenshuis dienstmeid. Nadat ze trouwde woonde ze weer een jaar bij haar ouders in. In dat jaar, op 26 december 1747, werd door regenten van Sint-Oedenrode in het huis van haar ouders een keizerlijk militair ingekwartierd. Maar omdat zij op die dag in het kraambed lag, was die militair pas enkele dagen later gekomen. Hij is drie weken gebleven. In 1748 werden nog tweemaal door regenten van Sint-Oedenrode militairen bij haar ouders ingekwartierd. Een keer een groepje van 6 soldaten en een keer 2 personen. Tijdens de laatste inkwartiering woonde zij met haar man in in een ander huis daar in de buurt (huidig adres is Biezendijk 24). Haar man werd toen ter assistentie geroepen, omdat de twee laatstgenoemde militairen 'baldadigheit pleegden'.

De betreffende oorlog woedde vanaf 1741 tussen Frederik II van Pruisen en Maria Theresia van Oostenrijk. Vanaf 1745 verbleven de Franse en Oostenrijkse troepen geregeld in onze contreien. Van de bevolking werd gevraagd of zij de legers van voedsel wilden voorzien, als voerman met de troepen mee wilden gaan of soldaten wilde inkwartieren. Men werd men voor deze diensten betaald. Op 18 oktober 1748 werd in Aken de vrede getekend.

In 1747, het jaar dat ze bij haar ouders aan de Biezendijk inwoonde, hoedde haar broer Jan van de Logt een kudde schapen van hun ouders. Hij kwam van de heide van Sint-Oedenrode (uit de richting van Logtenburg), en hij dreef de schapen voort over het kleine stukje heide van Veghel, die voor het huis ligt, om zo in de stal van zijn ouders te geraken. Maar hun schapen mochten niet op de Veghelse hei grazen en de Veghelse schutter (een soort veldwachter), Jan van der Heijden, was op de loer gaan liggen. De schutter kwam te voorschijn en wilde de schapen in beslag nemen. Jan van de Logt zag hem aankomen en joeg zijn schapen voort, om op tijd binnen het hek van het huis te geraken. Dat lukte. Zodra hij op het erf was, riep hij de schutter toe "Lek mij de kloote," waarop Jan van der Heijden afdroop.

In 1754 lukte het Jan van Dungen, die de schapen van zijn vader Jasper van Dungen hoedde, niet om aan (dit keer) de vorster en dorpsdienaar van Veghel, die hun 'dorpsliverij' (uniform) aanhadden, te ontsnappen. Hij hoedde de schapen op het binnenland voor het huis op Kreitenburg dat nu adres
Biezendijk 32 heeft. Jasper van Dungen had er voor betaald om zijn schapen daar te laten grazen, maar kon geen officiele papieren laten zien. De 80 schapen werden meegenomen naar Veghel en hebben daar bijna 3 weken gestaan en werden toen teruggegeven zonder dat er een bekeuring volgde. In die tijd lagen Veghel en Rooi flink met elkaar overhoop.

In 1752 ontstond er - naast de ruzie over welke huizen waar belasting moesten betalen - een tweede ernstig geschil tussen Veghel en Sint-Oedenrode. In september 1752 inspecteerde de Raad en Rentmeester-generaal de wegen in het kwartier Peelland en constateerde dat het water dat van de heide ten zuiden van Jekschot afkwam, de weg tussen Sint-Oedenrode en Lieshout overstroomde. In oktober 1752 groeven de inwoners van Sint-Oedenrode twee sloten door de heide om het water via de Biezenloop naar de Aa, dat is door het Reibroek en de Doornhoek, af te laten vloeien. Het graafwerk werd verricht door de boeren uit Eerde, Everse en Jekschot. Een van hen, Jasper van Dungen, boer onder de heer van Jekschot, verklaarde later dat de rentmeester van Jekschot per paard aan kwam rijden toen zij aan het graven waren. De rentmeester sprong van zijn paard, en wilde het graven beletten. Tegen de schepenen van Rooi die het volk daar commandeerden zei hij: "Wat doet gij daar, gij sult heel Jecsschot bederven." De schepenen reageerden met: "Het is nu gedaan soo gij siet, en gij hoeft daar niet benaut voor te wesen. Gij sulter geen last door leijen, wij sullen wel maaken, dat het water wel lossen sal." Jasper verklaarde later dat hij tegen zijn zin door de schepenen van Sint-Oedenrode gedwongen was om mee te gaven. Hij zei tegen die schepenen: "Wij sullen daar door van 't water bedorven worden, maar als het te hoog comt, sal ik het opstoppen." De Rooise schepenen zeiden: "Gij moogt dat niet doen, zij zouden u wel wat anders leeren." Jasper van Dungen reageerde hevig met: "Geen duevel kan mij dat beletten, ik sal mij niet laten verdrincken, en soo dat imant wil beletten, ik heb jongens die schieten konde met hagel, en is hagel niet groot genoeg, dan sal men met blau erten, off koogels schieten."

Tot groot ongenoegen van de inwoners van Veghel waren de sloten spoedig gegraven. Volgens Veghel vloeide dit water altijd door Sint-Oedenrode via de Dommel af en zou de Aa door het extra water vaker overstromen en de landbouwgronden bederven. De nieuwe sloten waren het gesprek van de dag. Op 3 november 1752 zaten Jan (28 jaar) en Johan (25 jaar), de zonen van Jasper van Dungen te drinken in de herberg van Adriaan van de Ven in Veghel. Adriaan van de Ven vroeg hen: "Hoe is ulieden rentmeester (de rentmeester van Jekschot) soo slegt, dat hij leijt dat die van Rooij eenen loop maeken waer door ‘t water op Jekschot loopt, daer het noijt geloopen heeft, en wie heeft dien nieuwen loop geordonneert?” Johannis antwoordde: "Dat kan onsen rentmeester niet keeren, dat water heeft er altijt geloopen." Daarop vroeg Adriaen: "Wie heeft dat dan geordonneert?” Jan zei: "Dat heeft den Rentmeester van de Domeinen zo geordonneert."" Adriaen zei: "Dat heeft den rentmeester evenwel niet gedaan sonder aanwijsing van de regenten van Rooij." Waarop Johannis zei: "Het kan Veghel geen duijt benadeelen al loopt dat water daer." Adriaen sprak: "Wij hebben er wel geen nadeel van, maer ik wil evenwel niet verstaan dat die van Rooij ‘t water van Lieshout en Breugel hier op ‘t Veghels en ons op den hals brengen, sonder onse kennisse." Waarop Jan wederom zei: den Rentmeester van de Domeinen heeft het evenwel geordonneert." Adriaan van de Ven zei: "Ik scheijt in of op den Rentmeester der Domeinen, ik sal het verder besien in Den Haagh, ik heb mijn leeven Den Haagh niet geweesen, maar nu sal ik er koomen."

Op 4 november 1752 vertrokken drie schepenen van Veghel naar 's-Hertogenbosch om bij rentmeester De Schmeling te protesteren. De rentmeester antwoordde: "Wij zullen het eens proberen en als het zo schadelijk is als gij lieden zegt dan kan men het weer veranderen." De Veghelaren antwoordden dat de gronden in Veghel door dat een jaar proberen bedorven konden worden. De rentmeester antwoordde: "Of men dat eens of meermaal zegt, gy lieden hebt koppen als koetspaarden. Ik heb het zo geordonneert, gy lieden kond heen gaan, ik heb geen tydt meer, ik moet meer menschen spreeken." Onverrichter zake keerden de drie naar Veghel terug en de inwoners van Veghel hoorden het een en ander aan 'tot hare smerte'. De regenten van Veghel kregen steun van de heer van Heeswijk en Dinther, Cornelis Speelman, die ook niet zat te wachten op meer water door de Aa en door zijn watermolen bij Dinther. Bij regen stroomde het water in de Aa volgens hem sneller dan een paard kon lopen, waardoor zijn watermolens veel te lijden hadden.

Op 20 november 1752 probeerden de secretaris en schepenen van Veghel een verklaring over het graven van de sloten de krijgen van Jasper van Dungen (boer van Jekschot), Peter van de Logt (nu
Biezendijk 32) en Jan Antonis Voets (nu Biezendijk 27). Ze kwamen bijeen in het huis waar toen Peter van der Heijden woonde (nu Krijtenburg 7). Eerst werd er wat jenever gedronken en wat later liep alles uit op een ruzie. Secretaris De Jong zei: "Gij moet hier een verklaring geven over de nieuwe loop, en gij kunt die gerust teykenen, want uwen heerschap (de heer van Jekschot) wil dat wel hebben. Hij sal u een snauw geven als gy niet teykenen wilt, en ik neem over my al wat er over komt, want uwen heerschap en ik leggen onder een deeken, maer die van Rooy mogen sulx niet weeten, het moet alles in stilte gaen, en daerom ben ik in een boerenhuys gegaen omdat niemant het soude weeten." De Jong zat hierna enige tijd te schrijven in een boek en las toen aan hen de volgende een conceptverklaring voor: "dat door de oude loope koomende uyt de heyde van Roode, leggende langs den dyck die van Roode loopt naar Lieshout en Jeckschot, wel by dondervlaagen of eenige andere swaare stortreegens wel eenigsints waater door quam vlieten, dog dat er noyt geen andere loope waaren geweest." Jasper zei dat hij die verklaring nooit zou willen ondertekenen, omdat er altijd lopen waren geweest die op Jekschot uittrokken en vandaar verder liepen. De Jong werd kwaad en viel uit: "Schork, honsvot” en: "Gij bent nu te Roode niet, wij hebben u te Veghel, wy sullen uw wel doen teijkenen." Jasper: "Daer ben je niet toe in staet, al waer je met u tienen." De Jong was voor niks naar Krijtenburg gekomen. Hij zei: "Gij had wel eerder alles comen seggen en dat gij dat niet van sin waert de attestatie te teeckenen, dan had ik soo veel moijte niet behoeven te doen. Eerst op een clad, daarna int prothocol, en verschyde malen voorstelinge, dat is schobjack en schurke werck." Jasper: "Gij moogt selffs een schobjak sijn." De vorster van Veghel sprong op met een stok in zijn hand en riep tegen Jasper: "Ik arresteer U." Maar de secretaris stond op en vertrok, zeggende: "Goedendag schork," nageroepen door Jasper die niet op zijn mondje was gevallen: "Goede dag schobjack, dag schork."



Bouwstijlen - Thema's - Groei - Organisaties - Veldnamen
Afkortingen - Toelichting verenigingen - Toelichting Huizen - Toelichting Kroniek - Downloads